‘Houd hem omhoog!’ zei Gandalf. ‘En kijk goed!’
Toen Frodo dat deed, zag hij dunne lijntjes, dunner nog dan de fijnste penseelstreken, die over de Ring liepen, aan de binnen- en de buitenkant: lijntjes van vuur die letters van een vloeiend schrift schenen te vormen. Zij schenen doordringend helder maar toch veraf, alsof ze uit een grote diepte kwamen.
‘Ik kan de vlammende letters niet lezen,’ zei Frodo met trillende stem.
‘Nee,’ zei Gandalf, ‘maar ik wel. De letters zijn Elfs, een oud schrift, maar de taal is die van Mordor, die ik hier niet zal spreken. Maar in de Gemeenschappelijke Taal staat er ongeveer het volgende:
Dit zijn slechts twee regels van een vers, dat al heel lang bekend is in de elfenkunde:
Hij zweeg even en zei toen langzaam met diepe stem: ‘Dit is de Meesterring, de Ene Ring om hen allen mee te regeren. Dit is de Ene Ring die hij vele eeuwen geleden heeft verloren, waardoor zijn macht aanzienlijk is verzwakt. Hij begeert hem sterk, maar hij mag hem niet in zijn bezit krijgen.’
Frodo bleef zwijgend en roerloos zitten. Angst scheen een enorme hand uit te strekken, als een donkere wolk die in het oosten opdoemde en naderbij kwam om hem te verzwelgen. ‘Die ring,’ stamelde hij. ‘Hoe ben ik er in ’s hemelsnaam aan gekomen?’
‘Ah!’ zei Gandalf. ‘Dat is een heel lang verhaal. Het begin ervan gaat terug tot de Zwarte Jaren, die alleen de geleerden zich nu nog herinneren. Als ik jou dat verhaal zou vertellen, zouden we hier nog zitten als de Lente al in de Winter is overgegaan.
Maar gisteravond heb ik je verteld van Sauron de Grote, de Zwarte Heerser. De geruchten die je hebt gehoord, zijn waar: hij is inderdaad weer opgestaan, en heeft zijn schuilplaats in het Demsterwold verlaten en is naar zijn vroegere bolwerk in de Zwarte Toren van Mordor teruggekeerd. Van die naam hebben zelfs jullie hobbits gehoord, als een schaduw aan de grenzen van oude verhalen. Telkens na een nederlaag en een respijt neemt de Schaduw een andere vorm aan en groeit opnieuw.’
‘Ik wou dat het niet in mijn tijd hoefde te gebeuren,’ zei Frodo.
‘Ik ook,’ zei Gandalf, ‘en dat geldt voor allen die in een dergelijke tijd leven. Maar die beslissing is niet aan hen. Het enige dat wij moeten beslissen, is wat we zullen doen met de tijd die ons gegeven is. En onze tijd, Frodo, begint er nu al donker uit te zien. De Vijand begint snel heel sterk te worden. Zijn plannen zijn verre van rijp, denk ik, maar zij rijpen. We zullen het hard te verduren krijgen. We zouden het heel hard te verduren krijgen, ook als wij deze verschrikkelijke kans niet hadden.
De Vijand mist nog één ding om hem de kracht en kennis te geven om alle verzet neer te slaan, de laatste weerstand te breken, en alle landen in een tweede duisternis te hullen. Hij mist de Ene Ring.
De Drie, schoonste van alle, hielden de elfenkoningen voor hem verborgen, en nooit beroerde of bezoedelde hen zijn hand. Zeven waren er in het bezit van de dwergkoningen, maar drie heeft hij teruggekregen, en de andere zijn door de draken verzwolgen. Negen gaf hij er aan sterflijke mensen, trots en groot, en verstrikte hen op die manier. Lang geleden kwamen zij onder de heerschappij van de Ene, en zij werden Ringgeesten, schaduwen onder zijn grote Schaduw: zijn verschrikkelijkste dienaren. Lang geleden. Het is vele jaren geleden sinds de Negen rondwaarden. Maar wie weet? Als de Schaduw nogmaals groeit, zullen zij misschien ook weer verschijnen. Maar kom! Laat ons niet over dergelijke dingen spreken, zelfs niet op een ochtend in de Gouw.
Het is nu dus zo: de Negen heeft hij tot zich verzameld; de Zeven ook, of anders zijn ze vernietigd. De Drie zijn nog verborgen. Maar daar bekommert hij zich niet meer om. Hij heeft alleen de Ene nodig; want die Ring heeft hij zelf gemaakt, hij is zijn eigendom, en hij heeft er een groot deel van zijn vroegere macht in doen overgaan, zodat hij over alle andere kon heersen. Als hij die terugkrijgt, zal hij ze alle weer beheersen, waar zij ook zijn, ook de Drie, en alles dat met hen is gewrocht, zal worden blootgelegd, en hij zal sterker zijn dan ooit.
En dit is de vreselijke kans, Frodo. Hij geloofde dat de Ene verloren was gegaan, dat de elfen hem hadden vernietigd, zoals had moeten gebeuren. Maar hij weet nu dat hij niet vernietigd is, maar is gevonden. Daarom zoekt en zoekt hij hem, en zijn al zijn gedachten erop gericht. Het is zijn grote hoop en onze grote angst.’
‘Waarom, waarom werd hij niet vernietigd?’ riep Frodo uit. ‘En hoe kon de Vijand hem ooit verliezen als hij zo sterk was en zoveel waarde voor hem had?’ Hij hield de Ring in zijn hand geklemd, alsof hij al zwarte vingers zag die zich ernaar uitstrekten om hem te grijpen.
‘Hij werd van hem afgenomen,’ zei Gandalf. ‘De kracht van de elfen om hem te weerstaan was lang geleden groter; en niet alle mensen waren van hen vervreemd. De mensen uit Westernisse kwamen hen te hulp. Het is wellicht goed om dat hoofdstuk uit de oude geschiedenis op te halen, want er was toen ook verdriet en dreigende duisternis, maar ook grote dapperheid en grote daden die niet geheel vergeefs waren. Eens zal ik je misschien het hele verhaal vertellen, of je zult het in zijn geheel te horen krijgen van iemand die het beter kent dan wie ook.
Maar voorlopig, omdat je bovenal moet weten hoe dit voorwerp in je bezit is gekomen – en dat is al een verhaal op zichzelf – wil ik je alleen dit zeggen. Het waren Gil-galad, de elfenkoning, en Elendil van Westernisse die Sauron ten val brachten, hoewel zij daar zelf bij omkwamen; en Isildur, Elendils zoon, sneed de Ring van Saurons hand en eigende zich hem toe. Toen was Sauron overwonnen en zijn geest vluchtte en bleef jarenlang verborgen, totdat zijn schaduw weer gestalte aannam in het Demsterwold.
Maar de Ring raakte zoek. Hij viel in de Grote Rivier, de Anduin, en verdween. Want Isildur trok naar het noorden langs de oostelijke oever van de Rivier, en bij de Irisvelden werd hij aangevallen door de orks uit de Bergen, en bijna allen die hem volgden werden gedood. Hij sprong in het water, maar bij het zwemmen gleed de Ring van zijn vinger, en toen zagen de orks hem en doodden hem met hun pijlen.’
Gandalf zweeg. ‘En daar in de donkere plassen te midden van de Irisvelden,’ vervolgde hij, ‘verdween de Ring uit de herinnering en de overlevering; en dit alles van zijn geschiedenis is nu nog slechts aan enkelen bekend, en de Raad der Wijzen kon er niet meer over te weten komen. Maar eindelijk kan ik het verhaal voortzetten, denk ik.
Lang daarna, maar toch heel lang geleden, woonde er aan de oevers van de Grote Rivier aan de grens van Wilderland een handig en lichtvoetig volkje. Ik vermoed dat ze een soort hobbits waren, verwant aan de voorvaderen van de Stoerders, want zij hielden van de Rivier en zwommen er vaak in, of maakten kleine boten van rietstengels. Onder hen leefde een vermaarde familie, want zij was groot en rijker dan de meeste andere, en werd geregeerd door een grootmoeder van het volk, streng en wijs op het gebied van de oude kennis die zij bezaten. De nieuwsgierigste en weetgierigste van die familie heette Sméagol. Hij stelde belang in wortels en oorsprongen; hij dook in diepe poelen; hij groef onder bomen en groeiende planten; hij maakte gangen in groene terpen en keek niet langer naar de toppen van de heuvels of de bladeren aan de bomen, of de bloemen die zich in de lucht ontvouwden: zijn hoofd en zijn ogen waren benedenwaarts gericht.