Welnu, dat was jaren geleden. Ik heb er sindsdien voor moeten boeten met vele donkere en gevaarlijke dagen. Het spoor was allang vervlogen toen ik het weer opvatte, nadat Bilbo van hier was vertrokken. En mijn speurtocht zou vergeefs zijn geweest als ik niet de hulp van een vriend had gehad: Aragorn, de grootste reiziger en jager van deze era van de wereld. Samen zochten we Gollem in heel Wilderland, zonder hoop en zonder resultaat. Maar eindelijk, toen ik de jacht had opgegeven en me naar andere gebieden had gewend, werd Gollem gevonden. Mijn vriend keerde uit grote gevaren terug en bracht het ellendige schepsel met zich mee.
Hij weigerde te zeggen wat hij had gedaan. Hij huilde alleen maar en noemde ons wreed, met een hoop gollems in zijn keel; en toen wij hem onder druk zetten, jammerde en kronkelde hij en wreef zijn lange handen, zijn vingers likkend alsof ze hem pijn deden, alsof hij zich een oude marteling herinnerde. Maar ik vrees dat het boven alle twijfel verheven is: hij was langzaam en heimelijk, stap voor stap, mijl voor mijl, naar het zuiden getrokken tot hij eindelijk bij het land Mordor kwam.’
Er viel een drukkende stilte in de kamer. Frodo kon zijn hart horen kloppen. Ook buiten scheen alles stil. Er viel geen geluid van Sams schaar meer te horen.
‘Ja, tot aan Mordor,’ zei Gandalf. ‘Helaas! Mordor trekt alle kwade dingen aan, en de Donkere Macht richtte heel zijn wilskracht erop om ze daar te verzamelen. De Ring van de Vijand zou ook zijn spoor achterlaten, hem ontvankelijk maken voor de oproep. En iedereen fluisterde toen over de nieuwe Schaduw in het zuiden, en zijn afschuw van het westen. Daar waren zijn fijne nieuwe vrienden die hem zouden helpen bij zijn wraakoefening.
Ellendige dwaas! In dat land zou hij veel te weten komen, meer dan goed was voor zijn gemoedsrust. En vroeg of laat zou hij, terwijl hij aan de grenzen schuilevinkje speelde en spioneerde, worden gegrepen, en worden meegenomen – voor een verhoor. Zo is het gegaan, vrees ik. Toen hij werd gevonden, had hij daar al een hele tijd vertoefd, en was op de terugweg. Met kwade bedoelingen. Maar dat hindert nu niet meer. Het ergste kwaad was al geschied.
Ja, helaas! Door hem is de Vijand te weten gekomen dat de Ene is teruggevonden. Hij weet waar Isildur sneuvelde. Hij weet waar Gollem zijn Ring vond. Hij weet dat het een Grote Ring is, want hij schonk een lang leven. Hij weet dat het niet een van de Drie is, want die zijn nooit verloren geweest, en die verdragen geen kwaad. Hij weet ook dat het niet een van de Zeven of de Negen is, want waar die zijn is bekend. Hij weet dat het de Ene is. En hij heeft eindelijk, denk ik, gehoord van het bestaan van hobbits en de Gouw.
De Gouw – misschien zoekt hij daar nu naar, als hij al niet heeft ontdekt waar die ligt. Werkelijk, Frodo, ik vrees dat hij zelfs de lang onopgemerkte naam Balings belangrijk is gaan vinden.’
‘Maar dat is ontzettend!’ riep Frodo uit. ‘Veel erger dan het ergste dat ik me na je toespelingen en waarschuwingen had voorgesteld. O, Gandalf, beste vriend, wat moet ik doen? Want nu ben ik werkelijk bang. Wat moet ik beginnen? Wat jammer dat Bilbo dat verdorven creatuur niet heeft doodgestoken toen hij de kans had!’
‘Jammer, zeg je? Het was medelijden dat hem weerhield. Medelijden en Genade: niet doden als het niet nodig is. En hij is er goed voor beloond, Frodo. Wees ervan overtuigd dat hij zo weinig nadeel van het kwaad ondervond, en ten slotte ontkwam, omdat hij zijn eigenaarschap van de Ring op die manier is begonnen. Met Medelijden.’
‘Het spijt me,’ zei Frodo, ‘maar ik ben bang en ik heb helemaal geen medelijden met Gollem.’
‘Je hebt hem niet gezien,’ viel Gandalf hem in de rede.
‘Nee, en ik heb er ook geen behoefte aan,’ zei Frodo. ‘Ik kan jou niet begrijpen. Bedoel je dat jij, en de elfen, hem na al die vreselijke daden verder hebben laten leven? Hij is minstens even slecht als een ork, en gewoon een vijand. Hij verdient de dood.’
‘Verdienen! Zeker. Velen die leven verdienen de dood. En sommigen die sterven, verdienen het leven. Kun jij het hun geven? Wees dan niet te happig om als vonnis de doodstraf uit te spreken. Want zelfs de zeer wijzen kunnen niet alle bedoelingen doorgronden. Ik heb weinig hoop dat Gollem kan worden genezen voor hij sterft, maar er is een kans op. En hij is verbonden met het lot van de Ring. Mijn hart zegt me dat hij voor het eind nog een rol te vervullen heeft, ten goede of ten kwade; en wanneer die dag aanbreekt, zal Bilbo’s medelijden wellicht het lot van velen beslissen – niet in het minst dat van jou. In ieder geval hebben we hem niet gedood; hij is heel oud en diep ongelukkig. De boselfen houden hem gevangen, maar behandelen hem met zoveel vriendelijkheid als zij in hun wijze harten kunnen vinden.’
‘Hoe dan ook,’ zei Frodo, ‘ook al kon Bilbo Gollem niet doden, ik wou toch dat hij de Ring niet gehouden had. Ik wou dat hij hem nooit had gevonden, en dat ik hem niet had! Waarom heb je mij hem laten houden? Waarom heb je mij niet gedwongen hem weg te gooien of te vernietigen?’
‘Laten? Dwingen?’ zei de tovenaar. ‘Heb je niet geluisterd naar alles wat ik heb verteld? Je denkt niet na bij wat je zegt. Maar wat dat weggooien betreft, dat zou duidelijk verkeerd zijn. Deze Ringen hebben de eigenschap dat zij zich laten vinden. In verkeerde handen had hij veel kwaad kunnen doen. En het ergste van alles is dat hij in handen van de Vijand had kunnen vallen. Dat zou vrijwel zeker zijn gebeurd: want dit is de Ene, en hij wendt al zijn macht aan om hem te vinden of tot zich te trekken.
Natuurlijk, beste Frodo, hij was gevaarlijk voor je, en dat heeft me ernstig verontrust. Maar er stond zoveel op het spel dat ik enig risico moest nemen – hoewel er, ook toen ik ver weg was, nooit een dag is geweest waarop de Gouw niet door oplettende ogen is bewaakt. Zolang je hem niet gebruikte, dacht ik niet dat de Ring een duurzame invloed op je zou hebben, niet ten kwade, in elk geval voordat er een heel lange tijd zou zijn verlopen. En je moet niet vergeten dat ik, toen ik je negen jaar geleden voor het laatst zag, nog heel weinig met zekerheid wist.’
‘Maar waarom zou ik hem niet vernietigen, als je zegt dat dat al lang geleden had moeten gebeuren?’ riep Frodo opnieuw uit. ‘Als je me had gewaarschuwd, of alleen maar een boodschap had gestuurd, zou ik me ervan hebben ontdaan.’
‘Werkelijk? Hoe zou je dat doen? Heb je het ooit geprobeerd?’
‘Nee. Maar ik veronderstel dat je hem zou kunnen vergruizen of smelten.’
‘Probeer het!’ zei Gandalf. ‘Probeer het nu meteen!’
Frodo haalde de Ring weer uit zijn zak en keek ernaar. Hij scheen nu effen en glad, zonder zichtbaar merk of figuur. Het goud zag er heel mooi en zuiver uit, en Frodo dacht hoe warm en mooi de kleur ervan was, hoe volmaakt zijn ronding. Het was een bewonderenswaardig kleinood, bijzonder kostbaar. Toen hij hem tevoorschijn haalde, was hij van plan geweest hem in het hart van het vuur te gooien. Maar hij merkte nu dat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen, niet zonder grote moeite. Hij woog de Ring op zijn hand, aarzelend, en dwong zich om zich alles wat Gandalf hem had verteld te herinneren. En toen, met inspanning van al zijn wilskracht, maakte hij een beweging alsof hij hem wilde weggooien – maar hij kwam tot de ontdekking dat hij hem weer in zijn zak had gestoken. Gandalf lachte wreed. ‘Zie je wel? Jij, Frodo, kunt er ook al niet gemakkelijk afstand van doen, of hem opzettelijk beschadigen. En ik kon je er niet toe “dwingen” – behalve met geweld, maar dat zou je geest breken. Maar om de Ring te breken, is geweld nutteloos. Ook al zou je er met een grote voorhamer op slaan, er zou nog geen deuk in komen. Hij kan noch door jouw, noch door mijn handen worden vernietigd.