In jouw kleine haard zou je natuurlijk nog niet eens gewoon goud kunnen smelten. Deze Ring is er al onbeschadigd uit tevoorschijn gekomen, zonder ook maar warm te zijn geworden. Maar er is geen smidsvuur in de Gouw dat er enige verandering in zou kunnen brengen. Zelfs de aambeelden en ovens van de dwergen zouden dat niet kunnen. Men heeft beweerd dat drakenvuur de Ringen kon smelten en verteren, maar er is nu geen draak meer op aarde over wiens vroegere vuur heet genoeg is; en ook is er nooit een draak geweest, zelfs niet Ancalagon de Zwarte, die de Ene Ring, de Regerende Ring zou hebben kunnen beschadigen, want die werd door Sauron zelf gemaakt.
Er is maar één manier: om de Doemspleten in de diepten van de Orodruin, de Vuurberg, te vinden en de Ring daarin te gooien, als je hem werkelijk wilt vernietigen en voor altijd aan de greep van de Vijand wilt onttrekken!’
‘Ik wil hem werkelijk vernietigen!’ riep Frodo uit. ‘Of, nou ja, hem laten vernietigen. Gevaarlijke queesten zijn niets voor mij. Ik wou dat ik de Ring nooit had gezien! Waarom heb ik hem gekregen? Waarom ben ik uitgekozen?’
‘Dergelijke vragen zijn niet te beantwoorden,’ zei Gandalf. ‘Je kunt er zeker van zijn dat het niet was vanwege een verdienste die anderen niet bezitten: in elk geval niet om macht of wijsheid. Maar je bent uitgekozen, en daarom moet je alle kracht, moed en verstand gebruiken waarover je beschikt.’
‘Maar ik heb zo weinig van dat alles! Jij bent wijs en machtig. Wil jij de Ring niet nemen?’
‘Nee!’ riep Gandalf, terwijl hij overeind sprong. ‘Met die macht zou ik een te grote en verschrikkelijke macht bezitten. En over mij zou de Ring een nog grotere en nog dodelijker macht verkrijgen.’ Zijn ogen flitsten en het was alsof zijn gezicht oplichtte door een vuur daarbinnen. ‘Breng me niet in de verleiding! Want ik wil niet zo worden als de Zwarte Heer zelf. Toch wekt de Ring medelijden in mijn hart, medelijden met zwakte en het verlangen naar de kracht om goed te doen. Verleid me niet. Ik durf hem niet te nemen, zelfs niet om hem ongebruikt te bewaren. De wens om hem te gebruiken zou mijn kracht te boven gaan. Die zal ik zo hard nodig hebben. Grote gevaren wachten me.’
Hij liep naar het raam en opende de gordijnen en blinden. Het zonlicht stroomde de kamer weer binnen. Sam liep buiten op het pad fluitend voorbij. ‘En nu,’ zei de tovenaar, zich weer tot Frodo wendend, ‘is de beslissing aan jou. Maar ik zal je altijd helpen.’ Hij legde zijn hand op Frodo’s schouder. ‘Ik zal je helpen deze last te dragen, zolang jij haar moet dragen. Maar we moeten iets doen, spoedig. De Vijand is in beweging gekomen!’
Er viel een lange stilte. Gandalf ging weer zitten en trok aan zijn pijp, alsof hij in gedachten verzonken was. Zijn ogen schenen gesloten, maar van onder zijn oogleden sloeg hij Frodo gespannen gade. Frodo staarde strak naar de rode sintels in de haard, tot hij niets anders meer zag, en hij in diepe bronnen van vuur scheen te kijken. Hij dacht aan de legendarische Doemspleten en de verschrikking van de Vuurberg.
‘En,’ zei Gandalf ten slotte. ‘Waar denk je aan? Heb je al besloten wat je moet doen?’
‘Nee!’ antwoordde Frodo, die uit de duisternis weer tot zichzelf kwam en tot zijn verbazing bemerkte dat het niet donker was, en dat hij buiten de zonovergoten tuin kon zien. ‘Of misschien ja. Voor zover ik begrijp wat je hebt gezegd, veronderstel ik dat ik de Ring moet houden en bewaken, althans voorlopig, wat hij ook voor uitwerking op mij mag hebben.’
‘Wat dat ook mag zijn, het zal langzaam gaan; geleidelijk naar het kwaad, als je hem met die bedoeling houdt,’ zei Gandalf.
‘Ik hoop het,’ zei Frodo. ‘Maar ik hoop dat je gauw een betere bewaarder zult vinden. Maar ondertussen schijnt het dat ik een gevaar ben, een gevaar voor allen in mijn omgeving. Ik kan de Ring niet houden en hier blijven. Ik behoor Balingshoek te verlaten, de Gouw te verlaten, alles achter te laten en weg te gaan.’ Hij zuchtte. ‘Ik zou de Gouw graag willen redden, als ik kon – hoewel er tijden zijn geweest dat ik de bewoners onnoemelijk dom of suf vond, en dacht dat een aardbeving of invasie van draken goed voor hen zou zijn. Maar dat gevoel heb ik nu niet. Ik heb het gevoel dat ik, zolang de Gouw veilig en op zijn gemak achter me ligt, zwerven draaglijker zal vinden: ik zal weten dat er ergens een vaste grond voor mijn voeten is, ook al kunnen mijn voeten daar niet meer staan.
Natuurlijk heb ik er wel eens over gedacht om weg te gaan, maar ik stelde me dat als een soort vakantie voor, een reeks avonturen als die van Bilbo, of nog beter, met een vredig einde. Maar dit zou verbanning betekenen, een vlucht voor het gevaar in het gevaar, dat me op de voet zou volgen. En ik neem aan dat ik alleen moet gaan, als ik dat wil doen om de Gouw te redden. Maar ik voel me heel klein, en erg ontworteld en, nou – wanhopig. De Vijand is zo sterk en verschrikkelijk.’
Hij zei dit niet tegen Gandalf, maar terwijl hij sprak, voelde hij een groot verlangen in zijn hart opkomen – om Bilbo te volgen, en zelfs misschien hem weer te vinden. Het was zo sterk, dat het zijn vrees overwon: hij had bijna het huis uit kunnen rennen, de weg op, zonder hoed, zoals Bilbo op een dergelijke ochtend lang geleden had gedaan.
‘M’n beste Frodo!’ riep Gandalf uit. ‘Hobbits zijn werkelijk verbijsterende wezens, zoals ik al eerder heb gezegd. Je kunt in een maand alles over hun gewoonten leren wat erover te weten valt, maar desnoods kunnen ze je na honderd jaar nog verrassen. Ik verwachtte nauwelijks een dergelijk antwoord te krijgen, zelfs niet van jou. Maar Bilbo heeft zich niet vergist toen hij zijn erfgenaam uitkoos, hoewel hij nauwelijks vermoedde hoe belangrijk het zou blijken. Ik vrees dat je gelijk hebt. De Ring zal niet veel langer in de Gouw verborgen kunnen blijven; en voor je eigen bestwil en voor dat van anderen zul je weg moeten gaan, en de naam Balings moeten achterlaten. Het zal niet langer veilig zijn die naam buiten de Gouw of in de Wildernis te voeren. Ik zal je een naam geven waaronder je moet reizen. Wanneer je vertrekt, zul je gaan als meneer Onderheuvel. Maar ik denk niet dat je alleen hoeft te gaan. Niet als je iemand kent die je kunt vertrouwen en die bereid zou zijn je terzijde te staan – en die jij in onbekende gevaren zou willen meenemen. Maar als je een metgezel zoekt, wees dan voorzichtig bij het maken van je keus! En wees voorzichtig met wat je zegt, zelfs tegen je beste vrienden! De Vijand heeft vele spionnen en vele manieren om dingen te horen.’
Plotseling zweeg hij, alsof hij iets hoorde. Frodo merkte dat alles heel stil was, binnen en buiten. Gandalf sloop naar één kant van het raam. Toen sprong hij ineens naar de vensterbank en stak bliksemsnel een lange arm door het raam naar buiten en omlaag. Er klonk gekrijs en Sam Gewissies’ krullenbol werd aan één oor omhooggehesen.
‘Nou, nou, bij m’n baard,’ zei Gandalf. ‘Als dat niet Sam Gewissies is. En wat ben jij aan het uitspoken?’
‘De hemel zegene u, meneer Gandalf, heer!’ zei Sam. ‘Niks! Ik was zogezeid bezig om de grasrand onder het raam bij te werken, als u me vat.’ Hij pakte de schaar op en liet die als bewijsstuk zien.
‘Ik vat niets,’ zei Gandalf streng. ‘Het is enige tijd geleden sinds ik je schaar voor het laatst heb gehoord. Hoelang heb je luistervink staan spelen?’
‘Luistervink spelen, meneer? Ik vat u niet, met permissie. Er zitten geen vinken op Balingshoek, en zo is het.’
‘Houd je niet van de domme. Wat heb je gehoord en waarom heb je staan luisteren?’ Gandalfs ogen schoten vuur en zijn wenkbrauwen staken borstelig naar voren.
‘Meneer Frodo, heer!’ riep Sam beverig uit. ‘Laat hem mij toch niets doen, meneer. Laat hem me niet in iets onnatuurlijks veranderen! Mijn oude vader zou d’r helemaal van overstuur raken. Ik wou geen kwaad doen, op mijn erewoord, meneer!’
‘Hij zal je niets doen,’ zei Frodo, die zijn lachen nauwelijks kon bedwingen, hoewel hij zelf geschrokken en nogal verbijsterd was. ‘Hij weet even goed als ik dat je geen kwaad in de zin hebt. Maar spreek op en geef hem meteen antwoord!’