Gandalf bleef meer dan twee maanden in de Gouw. Toen, op een avond aan het eind van juni, kort nadat Frodo’s plan ten slotte definitief was geregeld, deelde hij plotseling mee dat hij de volgende morgen zou vertrekken. ‘Voor korte tijd slechts, hoop ik,’ zei hij. ‘Maar ik ga de zuidgrens over om zo mogelijk nog wat nieuws aan de weet te komen. Ik heb al veel te lang stilgezeten.’
Hij sprak luchthartig, maar Frodo vond dat hij er nogal bezorgd uitzag. ‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij.
‘Nee, dat niet, maar ik heb iets gehoord dat me verontrust en dat onderzocht moet worden. Als ik het bij nader inzien nodig mocht vinden dat je meteen vertrekt, zal ik onmiddellijk terugkomen of in elk geval een boodschap sturen. Houd je ondertussen aan je plan, maar wees voorzichtiger dan ooit, vooral met de Ring. Laat me het je nog eens op het hart drukken: gebruik hem niet!’
Hij vertrok bij zonsopgang. ‘Ik kan iedere dag terugkomen,’ zei hij. ‘Op zijn allerlaatst zal ik terug zijn voor het afscheidsfeest. Ik denk dat je mijn gezelschap op de Weg toch wel eens nodig zou kunnen hebben.’
Eerst was Frodo nogal ongerust, en vroeg zich vaak af wat Gandalf kon hebben gehoord, maar zijn ongerustheid verdween, en door het mooie weer vergat hij zijn moeilijkheden een tijdje. De Gouw had zelden zo’n mooie zomer of zo’n weelderig najaar gezien: de bomen waren met appels beladen, honing droop van de raten af, en het koren stond er hoog en vol bij.
De herfst was al een eind gevorderd voordat Frodo zich weer zorgen om Gandalf begon te maken. September verliep en hij had nog steeds niets van zich laten horen. De verjaardag en de verhuizing kwamen naderbij, maar nog altijd kwam hij niet en bleef een boodschap van hem uit. Het begon druk te worden op Balingshoek. Enkelen van Frodo’s vrienden kwamen logeren om hem te helpen pakken: Fredegar Burger en Folco Boffer, en natuurlijk zijn beste vrienden Pepijn Toek en Merijn Brandebok. Met z’n allen haalden zij de hele woning overhoop.
Op 20 september gingen er twee overdekte wagens naar Bokland, volgeladen met meubels en dingen die Frodo niet had verkocht, naar zijn nieuwe huis, via de Brandewijnbrug.
De volgende dag werd Frodo werkelijk ongerust en keek voortdurend naar Gandalf uit. Donderdag, de ochtend van zijn verjaardag, brak even mooi en helder aan als lang geleden op de dag van Bilbo’s grote feest. En nog steeds kwam Gandalf niet opdagen. ’s Avonds gaf Frodo zijn afscheidsfeest; het was heel bescheiden, alleen maar een diner voor zichzelf en zijn vier helpers, maar hij was verontrust en zijn hoofd stond er eigenlijk niet naar.
De gedachte dat hij zo spoedig afscheid zou moeten nemen van zijn jonge vrienden bezwaarde zijn hart. Hij vroeg zich af hoe hij hun het nieuws zou vertellen.
De vier jongere hobbits waren echter in een opgewekte stemming, en ondanks Gandalfs afwezigheid werd het feestje al gauw bijzonder vrolijk. De eetkamer was op een tafel en stoelen na leeg, maar het eten was goed en er was een voortreffelijk wijntje bij: Frodo’s wijnen waren niet bij de verkoop aan de Buul-Balingsen inbegrepen geweest.
‘Wat er ook met de rest van mijn spullen gebeurt wanneer de BB’en het in hun vingers krijgen, in elk geval heb ik hier een goed tehuis voor gevonden!’ zei Frodo terwijl hij zijn glas leegdronk. Het was de laatste druppel Oude Wijngaarden.
Toen zij vele liederen hadden gezongen, en herinneringen hadden opgehaald aan de vele dingen die zij samen hadden gedaan, klonken zij op Bilbo’s verjaardag, en zij dronken op zijn gezondheid en die van Frodo samen zoals Frodo’s gewoonte was. Toen gingen zij naar buiten om een frisse neus te halen en naar de sterren te kijken, en daarna gingen ze naar bed. Frodo’s feestje was voorbij, en Gandalf was niet gekomen.
De volgende morgen waren zij druk bezig nóg een wagen in te laden met de rest van de bagage. Merijn nam deze onder zijn hoede en reed weg met Dikkie (dat wil zeggen Fredegar Burger). ‘Iemand moet het huis warmen voordat je komt,’ zei Merijn. ‘Nu, tot ziens – overmorgen, als je onderweg niet in slaap valt.’
Folco ging na het middageten naar huis, maar Pepijn bleef achter.
Frodo was rusteloos en bezorgd, vergeefs luisterend naar een geluid van Gandalf. Hij besloot te wachten tot de avond gevallen was. Daarna zou hij, als Gandalf hem dringend wilde spreken, naar Krikhol gaan en daar misschien zelfs als eerste aankomen. Want Frodo ging te voet. Hij was van plan – onder andere voor zijn genoegen en om de Gouw voor de laatste keer te zien – om van Hobbitstee naar de pont van Bokkelburg te lopen, en het rustig aan te doen.
‘Het zal ook een goede oefening voor me zijn,’ zei hij, terwijl hij zich in een stoffige spiegel in de halflege hal bekeek. Hij had in lange tijd geen flinke wandelingen gemaakt, en het spiegelbeeld zag er nogal vadsig uit, vond hij.
Na het middagmaal kwamen, tot Frodo’s grote ergernis, de BuulBalingsen, Lobelia en haar hoogblonde zoon Lotho, opdraven. ‘Eindelijk ons eigendom!’ zei Lobelia toen zij binnenkwam. Dat was niet beleefd en ook niet echt waar, want de verkoop van Balingshoek werd pas om middernacht van kracht. Maar misschien kan men Lobelia dit wel vergeven: zij had ongeveer zevenenzeventig jaar langer op Balingshoek moeten wachten dan ze eens had gehoopt en zij was nu honderd jaar oud. Hoe het ook zij, ze was gekomen om erop toe te zien dat niets waarvoor zij had betaald was weggevoerd; en ze wilde de sleutels hebben. Het duurde lang voordat zij was tevredengesteld, want ze had een volledige inventarislijst meegebracht en liep die van a tot z na. Eindelijk vertrok ze met Lotho en de reservesleutel en de belofte dat de andere sleutel bij de Gewissies in het Balingslaantje zou worden achtergelaten. Zij snoof en liet duidelijk merken dat ze de Gewissies er heel goed toe in staat achtte om het hol ’s nachts te plunderen. Frodo bood haar niet eens een kopje thee aan.
Hij gebruikte zelf de thee met Pepijn en Sam Gewissies in de keuken. Er was officieel bekendgemaakt dat Sam naar Bokland meeging ‘om voor meneer Frodo te zorgen en zijn tuintje voor hem te onderhouden’: een regeling die de goedkeuring van de Gabber had, hoewel die hem weinig troost bood voor het vooruitzicht Lobelia als buurvrouw te krijgen.
‘Ons laatste maal op Balingshoek!’ zei Frodo, terwijl hij zijn stoel achteruitschoof. Zij lieten de afwas staan voor Lobelia. Pepijn en Sam bonden hun drie pakken dicht en stapelden ze in het portaal op. Pepijn ging nog even voor de laatste keer een rondje door de tuin lopen. Sam verdween.
De zon ging onder. Balingshoek zag er droevig, naargeestig en rommelig uit. Frodo dwaalde door de vertrouwde kamers en zag het licht van de ondergaande zon op de muren vervagen, en schaduwen uit de hoeken tevoorschijn komen. Het werd langzaam donker in huis. Hij ging naar buiten en liep naar het hek aan het einde van het pad, en daarna een eindje de Heuvelweg af. Hij verwachtte half Gandalf in de schemering te zien aankomen.
De hemel was onbewolkt en de sterren werden helder. ‘Het wordt een mooie nacht,’ zei hij hardop. ‘Dat is een goed begin. Ik heb zin in een wandeling. Dit rondhangen begint me te vervelen. Ik ga op weg en Gandalf moet me maar achterna komen.’ Hij keerde zich om en wilde teruggaan, maar bleef toen staan, want hij hoorde stemmen om de hoek aan het eind van het Balingslaantje. De ene stem was zonder twijfel die van de oude Gabber; de andere was vreemd, en op de een of andere manier onaangenaam. Hij kon niet horen wat hij zei, maar hij hoorde de antwoorden van de Gabber, die nogal doordringend waren. De oude baas scheen van de kook te zijn.
‘Nee, meneer Balings is weggegaan. Hij is vanmorgen vertrokken, en mijn Sam is met hem meegegaan; in ieder geval al z’n spullen zijn weg. Ja, verkocht, en weggegaan, zeg ik je. Waarom? Dat gaat mij en jou niks aan. Waarheen? Dat is geen geheim. Hij is naar Bokkelburg of daaromtrent verhuisd, ergens ver weg. Ja, dat is het – een behoorlijk eind. Ik ben zelf nooit zo ver geweest. Het zijn rare lui daar in Bokland. Nee, ik kan geen boodschap overbrengen. Ook goeienavond!’