Want het zijn kleine lieden, kleiner nog dan dwergen: dat wil zeggen, minder dik en gedrongen, hoewel ze eigenlijk niet eens zoveel kleiner zijn. Hun lengte loopt uiteen en schommelt tussen de zestig centimeter en een meter twintig, omgerekend in onze maten. Tegenwoordig worden ze zelden groter dan negentig centimeter; maar ze zeggen dat ze gekrompen zijn en in de oude tijd groter waren.
Volgens het Rode Boek was Bandobras Toek (Bullebas), de zoon van Isegrim de Tweede, een meter tweeëndertig en in staat om een paard te berijden. In alle hobbitkronieken werd hij slechts door twee beroemde figuren uit de oudheid overtroffen; maar die merkwaardige zaak komt in dit boek aan de orde.
Wat de hobbits van de Gouw betreft, waar deze verhalen over gaan, in hun tijd van vrede en voorspoed waren ze een vrolijk volk. Ze kleedden zich in felle kleuren, bij voorkeur geel en groen, maar ze droegen zelden schoenen, want hun voeten hadden leerachtige zolen en waren begroeid met dik krullend haar, dat veel leek op hun hoofdhaar dat meestal bruin was. Daarom was het enige handwerk dat ze weinig beoefenden dat van schoenmaker; maar ze hadden lange, behendige vingers en konden vele andere nuttige en mooie dingen maken. Hun gezichten waren over het algemeen eerder vriendelijk dan mooi: breed, met heldere ogen en rode wangen en monden die naar lachen en naar eten en drinken stonden. En lachen, eten en drinken deden ze dan ook, vaak en van harte, en ze hielden te allen tijde van eenvoudige grappen en zes maaltijden per dag (wanneer ze daaraan konden komen). Ze waren gastvrij en verzot op feestjes en geschenken, die ze altijd gul gaven en gretig aanvaardden.
Ondanks de latere vervreemding is het wel duidelijk dat de hobbits familie van ons zijn: veel nauwer aan ons verwant dan de elfen of de dwergen zelfs. Vanouds spraken ze de talen der mensen, op hun eigen wijze, en hun sympathieën en antipathieën stemden vrijwel met die van de mensen overeen. Maar wat echter precies onze verwantschap is, valt niet meer te achterhalen. De oorsprong van de hobbits gaat ver terug tot de Oudste Tijden die nu verloren en vergeten zijn. Alleen de elfen bezitten nog annalen van die vergane tijd, en hun tradities hebben bijna uitsluitend betrekking op hun eigen geschiedenis, waarin mensen zelden voorkomen en van hobbits helemaal geen sprake is. Toch is het duidelijk dat hobbits in feite al vele jaren lang rustig in Midden-aarde hadden gewoond voordat ze door andere wezens werden opgemerkt. En aangezien de wereld wemelde van talloze vreemde schepselen, schenen deze kleine lieden van bijzonder weinig gewicht. Maar in de tijd van Bilbo en van Frodo, diens erfgenaam, werden ze plotseling tegen wil en dank belangrijk en vermaard, en brachten ze onrust in de beraadslagingen van de Wijzen en de Groten.
Die tijd, de Derde Era van Midden-aarde, is nu lang vervlogen, en de vorm van alle landen is veranderd; maar de streken waarin hobbits toen woonden, waren ongetwijfeld dezelfde als die waarin ze nu nog vertoeven: het noordwesten van de Oude Wereld, ten oosten van de zee. Van hun oorspronkelijke woonplaats droegen de hobbits in Bilbo’s tijd geen kennis meer. Over het algemeen hadden ze weinig liefde voor kennis (buiten de genealogie), maar er waren nog enkele leden van oudere families die hun eigen boeken verzamelden en zelfs verslagen van vroegere tijden en verre landen van elfen, dwergen en mensen bestudeerden. Hun eigen annalen begonnen pas na de vestiging van de Gouw en hun oudste legenden gingen nauwelijks verder terug dan tot de tijd van hun omzwervingen.
Uit deze legenden en hun eigen vreemde woorden en gewoonten blijkt echter duidelijk dat de hobbits, evenals vele andere wezens, in het verre verleden naar het westen waren getrokken. In hun oudste verhalen schemert iets door van een tijd toen ze in de hoger gelegen dalen van de Anduin tussen de rand van het Grote Groene Woud en de Nevelbergen verbleven. Waarom ze later de moeilijke en gevaarlijke tocht door de bergen naar Eriador ondernamen, is niet langer met zekerheid te zeggen. Hun eigen kronieken maken gewag van de vermenigvuldiging van mensen in het land, en van een schaduw die over het woud viel, zodat het verduisterd werd en de nieuwe naam Demsterwold kreeg.
Voordat de hobbits de bergen overstaken, waren ze al in drie ietwat uiteenlopende rassen verdeeld: Bruivels, Stoerders en Vavels. De Bruivels waren donkerder van huid, kleiner en gedrongen; ze hadden geen baarden en droegen geen schoenen; hun handen en voeten waren klein en kwiek, en ze hadden een voorkeur voor hooglanden en heuvels. De Stoerders waren breder en zwaarder gebouwd; hun handen en voeten waren groter, en ze gaven de voorkeur aan vlak land en de oevers van rivieren. De Vavels hadden een lichtere huid en hun haar was ook lichter, en ze waren groter en slanker dan de anderen; ze hielden van bomen en bosrijke gebieden.
De Bruivels hadden in vroegere tijden veel met dwergen te maken gehad en woonden lang in de heuvels aan de voet van de bergen. Ze trokken vroeg naar het westen en zwierven door Eriador tot aan de Weertop, terwijl de anderen nog in Wilderland waren. Ze waren de normaalste en meest voorkomende hobbitsoort en verreweg het talrijkst. Ze waren het meest geneigd zich op één plaats te vestigen, en hielden het langst vast aan de gewoonte van hun voorouders om in onderaardse gangen en holen te wonen.
De Stoerders woonden lang aan de oevers van de Grote Rivier, de Anduin, en waren minder bang van mensen. Ze kwamen na de Bruivels naar het westen en volgden de loop van het Luidwater naar het zuiden; en velen van hen woonden lange tijd tussen Tharbad en de grenzen van Donkerland, voordat ze weer naar het noorden verhuisden.
De Vavels, de minst talrijken, waren een noordelijke tak. Ze gingen vriendschappelijker met de elfen om dan de andere hobbits, en waren bedrevener in taal en zingen dan in de ambachten; van oudsher verkozen ze de jacht boven de landbouw. Ze trokken de bergen ten noorden van Rivendel over en zakten de rivier de Grauwel af. In Eriador vermengden ze zich weldra met de andere soorten die hun waren voorgegaan, maar omdat ze wat stoutmoediger en avontuurlijker waren, zag men hen vaak als leiders of hoofdmannen onder groepen Bruivels of Stoerders. Ook in Bilbo’s tijd waren de sterk vavelachtige trekken bij de grotere families, zoals de Toeken en de meesters van Bokland, nog duidelijk te onderscheiden.
In de westlanden van Eriador, tussen de Nevelbergen en de Bergen van Lune, troffen de hobbits zowel mensen als elfen aan. Trouwens, daar woonden nog afstammelingen van de Dúnedain, de koningen van mensen die van over de zee uit Westernisse waren gekomen; maar hun aantal verminderde snel en de landen van hun Noordelijke Koninkrijk vervielen wijd en zijd tot woestenijen. Er was ruimte te over voor immigranten en weldra begonnen de hobbits zich er in ordelijke gemeenschappen te vestigen. Het merendeel van hun vroegere nederzettingen was al lang geleden verdwenen en in Bilbo’s tijd vergeten; maar een van de eerste die van belang werd bestond nog, hoewel minder groot, en wel in Breeg en het Kijtbos dat eromheen lag, ongeveer veertig mijl ten oosten van de Gouw.
Het was ongetwijfeld in die vroege tijd dat de hobbits hun lettertekens leerden en begonnen te schrijven op de manier van de Dúnedain, die op hun beurt deze kunst al veel eerder van de elfen hadden geleerd. En in die tijd vergaten ze ook de talen die ze voordien hadden gebruikt, en spraken daarna altijd de Gemeenschappelijke Taal, het Westron zoals het werd genoemd, dat gangbaar was in alle landen van de koningen van Arnor tot Gondor, en langs alle kusten van de zee, van Belfalas tot Lune. Toch behielden ze enkele van hun eigen woorden, evenals hun eigen namen van de maanden en de dagen, en een groot aantal eigennamen uit het verleden.