Выбрать главу

‘Lotho redden? Wat bedoel je?’ vroeg Pepijn. ‘Hem vernietigen zou ik zeggen.’

‘Ik geloof niet dat je het helemaal begrijpt, Pepijn,’ zei Frodo. ‘Lotho heeft nooit gewild dat het zover zou komen. Hij is een slechte dwaas geweest, maar hij zit nu in de val. De schurken zijn de baas; ze vorderen, roven en onderdrukken en regeren of verwoesten de dingen naar het hun belieft, in zijn naam. En niet veel langer in zijn naam. Ik vermoed dat hij op Balingshoek gevangen wordt gehouden. En hij zal wel heel bang zijn. We moeten proberen hem te redden.’

‘Asjemenou!’ zei Pepijn. ‘Dit is een eind van onze reis dat ik nu wel het minst verwacht had, om met halforks en schurken in de Gouw zelf te moeten vechten – om Lotho Pimpel te redden!’

‘Vechten?’ zei Frodo. ‘Nou ja, misschien komt het wel zover. Maar denk erom: er mogen geen hobbits worden gedood, zelfs niet als ze zijn overgelopen. Echt overgelopen, bedoel ik; niet alleen maar gehoorzaam aan de bevelen van schurken omdat ze bang zijn. Geen hobbit in de Gouw heeft ooit met voorbedachten rade gedood, en dat zal ook nu niet gebeuren. En er mag helemaal niemand worden gedood als het vermeden kan worden. Beheers je en hou je handen thuis tot het laatst mogelijke moment.’

‘Maar als er veel van die schurken zijn,’ zei Merijn, ‘zal het zeker op vechten uitdraaien. Je kunt Lotho of de Gouw niet alleen maar redden door verontwaardigd en droevig te zijn, mijn beste Frodo.’

‘Nee,’ zei Pepijn. ‘Het zal niet zo gemakkelijk zijn om ze een tweede keer bang te maken. Ze werden overrompeld. Heb je die hoorns gehoord? Blijkbaar zijn er andere schurken in de buurt. Ze zullen veel brutaler zijn wanneer er meer bij elkaar zijn. We moesten er maar eens over denken om voor de nacht ergens dekking te zoeken. Per slot van rekening zijn we maar met ons vieren, ook al zijn we gewapend.’

‘Ik heb een idee,’ zei Sam. ‘Laten we naar de ouwe Tom Katoen in het Zuiderlaantje gaan! Hij was altijd een dappere vent. En hij heeft een hoop jongens en dat waren allemaal vrienden van me.’

‘Nee!’ zei Merijn. ‘Het heeft geen zin om “onder te duiken”. Dat is precies wat iedereen heeft gedaan en wat deze schurken graag willen. Ze zullen ons eenvoudig met een overmacht overvallen, ons in het nauw drijven en dan naar buiten jagen of ons levend verbranden. Nee, we moeten meteen iets doen.’

‘Wat doen?’ vroeg Pepijn. ‘De Gouw opruien!’ zei Merijn. ‘Nu! Al onze mensen wakker maken. Ze verafschuwen dit alles, dat kun je zien; allen behalve misschien een of twee schavuiten en een paar dwazen die belangrijk willen doen, maar helemaal niet begrijpen wat er werkelijk aan de hand is. Maar het volk van de Gouw heeft het zo lang knus gehad, dat het niet weet wat het moet doen. Ze hebben maar een lucifertje nodig of ze staan in vuur en vlam. De Mannen van de Chef moeten dat weten. Ze zullen proberen op ons te trappen en ons vlug eruit te werken. We hebben maar heel weinig tijd.

Sam, jij kunt gauw naar Katoens boerderij gaan als je wilt. Hij is de voornaamste man hier en de sterkste. Vooruit! Ik ga de hoorn van Rohan steken, en ik zal ’s een nummertje weggeven als ze nog nooit gehoord hebben.’

Ze reden terug naar het midden van het dorp. Daar verliet Sam hen en galoppeerde de laan door die zuidwaarts naar Katoens boerderij leidde. Hij was nog niet ver gegaan toen hij plotseling een heldere klaroenstoot hoorde schallen. Ver over heuvel en veld weerschalde hij en die roep was zo dwingend dat Sam zelf bijna omkeerde en terugstormde. Zijn pony steigerde en hinnikte. ‘Verder jongen, vooruit!’ riep hij. ‘We gaan snel weer terug.’ Toen hoorde hij dat Merijn de toon veranderde, en het hoorngeschal van Bokland schalde en deed de lucht trillen.

Ontwaak! Ontwaak! Vuur! Vrees! Vijanden! Ontwaak! Vuur! Vrees! Vijanden!

Achter zich hoorde Sam een geroezemoes van stemmen en een grote herrie en het slaan van deuren. Voor hem flitsten lichtjes aan in de schemering; honden blaften; er klonk geren van voeten. Voor hij aan het einde van de laan kwam, zag hij Boer Katoen met dr ie van zijn zoons, Jonge Tom, Jolle en Nico, haastig op hem afkomen. Ze hadden bijlen in de hand en versperden de weg. ‘Nee, het is niet een van die schurken,’ hoorde Sam de boer zeggen. ‘Het is een hobbit naar de grootte te oordelen, maar raar toegetakeld. Hela!’ riep hij. ‘Wie ben je en wat heeft dit allemaal te betekenen?’

‘Ik ben het, Sam! Sam Gewissies! Ik ben terug!’ Boer Katoen kwam naar hem toe en staarde hem in de schemer aan. ‘Asjemenou!’ riep hij uit. ‘Het is je stem, en je gezicht is niet lelijker dan het was, Sam. Maar als ik je op straat in die uitmonstering was tegengekomen, zou ik je voorbij zijn gelopen. Je bent blijkbaar in vreemde contreien geweest. We waren bang dat je dood was.’

‘Dat ben ik niet!’ riep Sam uit. ‘En meneer Frodo ook niet. Hij is hier met zijn vrienden. En dat is die drukte. Ze roepen de Gouw op. We gaan die schurken eruit gooien en hun Chef ook. We beginnen nu!’

‘Mooi, mooi!’ riep Boer Katoen. ‘Dus het is eindelijk begonnen! Ik heb dit hele jaar al op moeilijkheden zitten vlassen, maar niemand wilde meedoen. En ik moest om mijn vrouw en Roosje denken.

Die schurken deinzen nergens voor terug. Kom mee, jongens! Bijwater is in opstand! En wij moeten meedoen!’

‘En Vrouw Katoen en Roosje dan?’ vroeg Sam. ‘Het is nog niet veilig om ze alleen achter te laten.’

‘M’n Nibs is bij ze. Maar jij kunt hem gaan helpen als je daar zin in hebt,’ zei Boer Katoen grijnzend. Toen renden hij en zijn zoons naar het dorp. Sam spoedde zich naar het huis. Bij de grote ronde deur boven aan de stoep van het grote erf stonden Vrouw Katoen en Roosje, en Nibs met een hooivork in de hand. ‘Ik ben het!’ riep Sam toen hij eraan kwam draven. ‘Sam Gewissies! Dus probeer me niet te prikken, Nibs. In ieder geval heb ik een buis van maliën aan.’ Hij sprong van zijn pony en liep de stoep op. Ze staarden hem zwijgend aan. ‘Goeienavond, Vrouw Katoen!’ zei hij. ‘Hallo, Roosje!’

‘Hallo, Sam,’ zei Roosje. ‘Waar ben jij geweest? Ze zeiden dat je dood was, maar ik heb je al sinds het voorjaar verwacht. Je hebt je niet erg gehaast, wel?’

‘Misschien niet,’ zei Sam beschaamd. ‘Maar ik haast me nu wel. We pakken de schurken aan, en ik moet teruggaan naar meneer Frodo. Maar ik dacht, ik zal eerst even gaan kijken hoe het met Vrouw Katoen is, en met jou, Roosje.’

‘Het is best met ons, dank je,’ zei Vrouw Katoen. ‘Of dat zou zo zijn als die diefachtige schurken er niet waren.’

‘Ga dan vlug!’ zei Roosje. ‘Als je al die tijd voor meneer Frodo hebt gezorgd, waarom laat je hem dan ineens in de steek, zodra het gevaarlijk schijnt te worden?’ Dit was te veel voor Sam. Dit vergde een antwoord van een week, of helemaal geen. Hij draaide zich om en besteeg zijn pony. Maar toen hij wilde vertrekken, snelde Roosje de stoep af. ‘Ik vind dat je er geweldig uitziet, Sam,’ zei ze. ‘Ga nou maar! Maar pas goed op jezelf, en kom meteen terug zodra je met de schurken hebt afgerekend.’

Toen Sam terugkwam zag hij dat het hele dorp in rep en roer was. Behalve veel jonge luitjes waren er al meer dan honderd stevige hobbits met bijlen en zware hamers en lange messen en dikke stangen verzameld; een paar hadden jachtbogen. En er waren er nog meer van afgelegen boerderijen in aantocht. Enkele dorpelingen hadden een groot vuur ontstoken om de zaak wat op te vrolijken, maar ook omdat het een van de dingen was, die de Chef had verboden. Het laaide fel op terwijl de avond begon te vallen. Anderen brachten op bevel van Merijn versperringen aan over de weg aan beide einden van het dorp. Toen de Drosten bij de laagste kwamen waren ze stomverbaasd; maar toen ze zagen hoe de zaken ervoor stonden, haalden de meesten van hen de veertjes van hun hoeden en sloten zich bij de opstand aan. De anderen slopen weg. Sam trof Frodo en zijn vrienden bij het vuur in gesprek met de oude Tom Katoen, terwijl een bewonderende menigte van lieden uit Bijwater eromheen stond en toekeek. ‘En wat is de volgende stap?’ vroeg Boer Katoen. ‘Dat kan ik niet zeggen,’ zei Frodo, ‘zolang ik niet meer weet. Hoeveel van die schurken zijn er?’