‘Dan zal ik het doen,’ zei Saruman. ‘Slang heeft jullie Chef gedood, het arme kereltje, je aardige kleine Chef. Nietwaar, Slang, jij hebt ’m in zijn slaap doodgestoken, meen ik. En begraven, hoop ik; hoewel Slang de laatste tijd erg hongerig is geweest. Nee, Slang is niet echt aardig. Jullie kunnen hem beter aan mij overlaten.’ Een blik van woeste haat kwam in Slangtongs rode ogen. ‘Jij hebt me ertoe aangezet en gedwongen,’ siste hij. Saruman lachte. ‘Jij doet altijd wat Sjappie zegt, nietwaar, Slang? Welaan, hij zegt nu: volgen!’ Hij schopte Slangtong in het gezicht toen hij jammerde, draaide zich om en ging op weg. Maar toen gebeurde er iets: plotseling stond Slangtong op, trok een verborgen mes en sprong toen met een grauw als van een hond op Sarumans rug, trok zijn hoofd achterover, sneed zijn keel door en rende schreeuwend de laan door. Voordat Frodo zich kon herstellen of een woord kon uitbrengen, snerpten drie hobbitbogen en Slangtong viel dood neer.
Tot ontzetting van hen die erbij stonden, trok er een grijze mist om het lichaam van Saruman samen, die langzaam heel hoog opsteeg als rook van een vuur en als een fletse gesluierde gestalte boven de Heuvel bleef hangen. Een ogenblik aarzelde zij en wendde zich naar het westen; maar uit het westen stak een koude wind op en ze boog opzij, waarna ze met een zucht in het niets oploste. Frodo keek met medelijden en afschuw naar het lichaam, want terwijl hij ernaar keek, scheen het dat lange jaren van dood er plotseling in werden geopenbaard, en het begon te krimpen en het gerimpelde gezicht werd flarden huid over een afzichtelijke schedel. Hij trok de zoom van de smerige mantel die ernaast lag omhoog, bedekte het en wendde zich af. ‘En dat is dat,’ zei Sam. ‘Een afschuwelijk einde; ik wou dat ik het niet had hoeven te zien; maar opgeruimd staat netjes.’
‘En het allerlaatste einde van de Oorlog, hoop ik,’ zei Merijn. ‘Ik hoop het,’ zei Frodo en hij zuchtte. ‘De allerlaatste slag. Maar te bedenken dat deze hier moest vallen, op de drempel van Balingshoek! Te midden van al mijn hoop en angsten had ik dit nooit verwacht.’
‘Ik zal het niet ’t einde noemen voor we de rommel hebben opgeruimd,’ zei Sam somber. ‘En dat zal een hoop tijd en werk vergen.’
IX. De Grijze Havens
Het opruimen vergde inderdaad een hoop werk, maar kostte minder tijd dan Sam had gevreesd. De dag na de slag reed Frodo naar Grotedelft en bevrijdde de gevangenen uit de Slotholen. Een van de eersten die zij aantroffen was de arme Fredegar Burger, niet langer Dikkie. Hij was gevangengenomen toen de schurken een bende opstandelingen hadden uitgerookt, die hij van hun schuilplaatsen in de Brokkenschacht bij de heuvels van Klip had aangevoerd. ‘Achteraf bezien had je beter met ons mee kunnen gaan, arme ouwe Fredegar,’ zei Pepijn toen ze hem naar buiten droegen omdat hij te zwak was om te lopen. Hij opende één oog en probeerde dapper te glimlachen. ‘Wie is die jonge reus met de luide stem?’ fluisterde hij. ‘Toch niet de kleine Pepijn! Wat voor maat hoed heb je nu?’ En dan was er Lobelia. De arme ziel; ze zag er heel oud en mager uit toen ze haar uit een donkere nauwe cel redden. Ze wilde met alle geweld op haar eigen benen naar buiten hobbelen; en ze kreeg zo’n ontvangst en er was zoveel geklap en gejuich toen ze leunend op Frodo’s arm verscheen, maar zich nog altijd aan haar paraplu vastklampend, dat ze werkelijk ontdaan was en in tranen wegreed. Ze was nog nooit eerder in haar leven populair geweest. Maar zij was verpletterd door het nieuws dat Lotho vermoord was, en ze wilde niet naar Balingshoek terugkeren. Ze gaf het huis aan Frodo terug en ging naar haar eigen familie, de Brasgordels van Hardhuyzen. Toen het arme schepsel het volgende voorjaar stierf – ze was per slot van rekening over de honderd – was Frodo verrast en erg ontroerd; ze had alles wat er van haar geld en dat van Lotho over was aan hem nagelaten, om te zorgen dat het ten goede kwam aan hobbits die dakloos waren geworden door alle ellende. Zo kwam er een einde aan die vete. De oude Wil Witvoet had langer dan iemand anders in de Slotholen gezeten, en hoewel hij misschien minder hardvochtig was behandeld dan menig ander, moest hij een hoop te eten hebben voor hij er weer als een Burgemeester kon uitzien; daarom stemde Frodo erin toe als plaatsvervanger te fungeren tot meneer Witvoet weer in vorm was. Het enige dat hij als plaatsvervangend Burgemeester deed, was de Drosten weer tot hun vroegere functies en aantallen terugbrengen. De taak om de laatste schurken uit de Gouw te verdrijven werd aan Merijn en Pepijn toevertrouwd, en was spoedig volbracht. Nadat ze het nieuws uit Bijwater hadden gehoord, vluchtten de benden in het zuiden het land uit en boden het Dinghoofd weinig verzet. Voor het einde van het jaar waren de weinige overlevenden in de bossen omsingeld, en zij die zich overgaven, werden over de grens gezet. Ondertussen gingen de herstelwerkzaamheden voort en Sam had het bijzonder druk. Hobbits kunnen werken als mieren als ze in de stemming zijn en ze de noodzaak ervan inzien. Nu waren er duizenden gewillige handen in alle leeftijdsgroepen, van de kleine maar nijvere handjes van de hobbitknapen en -meisjes, tot de versleten en eeltige handen van de oude hobbitmannen en -vrouwen. Voor Joel was er geen baksteen van de nieuwe Drosthuizen of iets dat door Sjappies mannen was gebouwd meer over, maar de bakstenen werden gebruikt om menig oud hol mee te herstellen en gezelliger en droger te maken. Grote voorraden goederen, voedsel en bier werden gevonden die de schurken in schuren en loodsen en verlaten holen hadden verstopt, en vooral in de tunnels van Grotedelft en in de oude steengroeven in Klip, zodat het er die Joel heel wat vrolijker aan toeging dan men had verwacht. Een van de eerste dingen die in Hobbitstee werden gedaan, nog voordat de nieuwe molen werd afgebroken, was het opruimen van de Heuvel en Balingshoek en het herstel van het Balingslaantje. Het voorste gedeelte van de nieuwe zandkuil werd helemaal gelijkgemaakt en in een grote beschutte tuin veranderd, en in de zuidelijke helling werden nieuwe holen gegraven, in de Heuvel, en met bakstenen afgezet. De Gabber kreeg weer Nummer Drie, en hij zei vaak, en het kon hem niet schelen wie het hoorde: ‘Het is een kwade wind die helemaal niets goeds brengt, zoals ik altijd zeg. Einde beter, al goed.’ Er werd gediscussieerd over de naam die het nieuwe laantje moest krijgen. Men dacht over Slag-Tuinen, of Betere Smielen. Maar na enige tijd werd het, op een verstandige hobbitmanier, gewoonweg het Nieuwe Laantje genoemd. Het was louter een Bijwaterse grap om het Sjappies Hoek te noemen.
De bomen betekenden het grootste verlies en waren het ergst beschadigd, want op bevel van Sjappie waren ze in de hele Gouw roekeloos gekapt; en dit verdroot Sam meer dan iets anders. Want deze wonde zou lange tijd nodig hebben om te helen, en alleen zijn achterkleinkinderen, dacht hij, zouden de Gouw zien zoals hij behoorde te zijn. Toen plotseling op een dag, want hij had het wekenlang te druk gehad om over zijn avonturen na te denken, herinnerde hij zich het geschenk van Galadriel. Hij haalde het doosje tevoorschijn en liet het aan de andere Reizigers (want zo werden zij nu door iedereen genoemd) zien, en riep hun raad in. ‘Ik begon me af te vragen wanneer je eraan zou denken,’ zei Frodo. ‘Maak eens open!’ Het was gevuld met een grijze stof, zacht en fijn, waarin een zaadje lag, als een nootje met een zilveren vlies. ‘Wat moet ik hiermee doen?’ vroeg Sam. ‘Gooi het op een winderige dag in de lucht en laat het zijn werk doen!’ zei Pepijn. ‘Maar waar?’ vroeg Sam. ‘Kies een plek uit als kweekplaats, en kijk wat er daar met de planten gebeurt,’ zei Merijn. ‘Maar ik weet zeker dat de Vrouwe niet zou willen dat ik het allemaal voor mijn eigen tuin hield, nu zoveel lieden geleden hebben,’ zei Sam. ‘Gebruik alle verstand en kennis die je zelf hebt, Sam,’ zei Frodo, ‘en gebruik het geschenk dan om je werk te helpen en te verbeteren. En maak er spaarzaam gebruik van. Je hebt er niet veel van, maar ik veronderstel dat elk korreltje van waarde is.’ Zo plantte Sam jonge boompjes op alle plaatsen waar speciale mooie of geliefde bomen waren vernietigd, en hij legde een korreltje van het kostbare stof in de grond bij de wortel van elke boom. Hij trok de hele Gouw door om dit te doen, maar zo hij al bijzondere aandacht aan Hobbitstee en Bijwater schonk, nam niemand hem dit kwalijk. Ten slotte merkte hij dat hij nog een beetje van het stof over had; dus ging hij naar de Drie-Kwartierensteen, die praktisch in het centrum van de Gouw ligt, en wierp het de lucht in met zijn zegen. Het kleine zilveren zaadje plantte hij op het Feestterrein waar de boom eens had gestaan; en hij vroeg zich af wat eruit zou groeien. De hele winter door bleef hij zo geduldig als hij kon, en probeerde zichzelf ervan te weerhouden om er telkens heen te gaan om te kijken of er al iets gebeurde.