Выбрать главу

De tijd verstreek en het werd 1421. In maart was Frodo weer ziek, maar met grote moeite wist hij het verborgen te houden, want Sam had andere dingen aan zijn hoofd. Op vijfentwintig maart werd het eerste kind van Sam en Roosje geboren, een datum die Sam onthield. ‘Nou, meneer Frodo,’ zei hij, ‘ik zit met een moeilijke kwestie. Roosje en ik hadden besloten om hem Frodo te noemen, met uw permissie, maar het is geen hij : het is een zij. Hoewel ze zo knap is als meisje als je je zou kunnen wensen: ze lijkt gelukkig meer op Roosje dan op mij. Maar nu weten we niet wat we moeten doen.’

‘Welnu, Sam,’ zei Frodo, ‘wat is er mis met de oude gewoonten? Kies een bloemennaam zoals Roos. De helft van de meisjes in de Gouw heeft zulke namen en wat wil je nog meer?’

‘Ik veronderstel dat u gelijk hebt, meneer Frodo. Ik heb op mijn reizen heel wat mooie namen gehoord, maar ’t komt mij voor dat ze een beetje te groots zijn voor dagelijks gebruik, zou je kunnen zeggen. De Gabber zegt: “Hou het kort, dan hoef je hem niet af te korten voor je hem kunt gebruiken.” Maar als het een bloemennaam wordt kan het me niet schelen of hij lang is: het moet een mooie bloem zijn, want, ziet u, ik vind dat ze heel erg mooi is, en ze zal nog mooier worden.’ Frodo dacht een ogenblik na. ‘Nu Sam, wat vind je van elanor, de zonnester, weet je nog, het kleine gouden bloempje in het gras van Lothlórien?’

‘U hebt alweer gelijk, meneer Frodo!’ riep Sam opgetogen uit. ‘Dat was net wat ik zocht.’

De kleine Elanor was bijna zes maanden oud, en het was nu de herfst van 1421, toen Frodo Sam in zijn studeervertrek liet komen. ‘Donderdag is Bilbo jarig, Sam,’ zei hij. ‘En dan zal hij de Oude Toek overtreffen. Hij wordt dan honderdeenendertig!’

‘Inderdaad,’ zei Sam. ‘Hij is wonderbaarlijk!’

‘Welnu, Sam,’ zei Frodo. ‘Ik wil dat je Roosje gaat vragen of ze je kan missen, zodat jij en ik er samen op uit kunnen gaan. Je kunt nu natuurlijk niet ver gaan of lang wegblijven,’ zei hij een beetje weemoedig. ‘Nee, niet zo makkelijk, meneer Frodo.’

‘Natuurlijk niet. Maar dat hindert niet. Je kunt een eindje met me meegaan. Zeg tegen Roosje dat je niet erg lang weg zult blijven, hooguit veertien dagen, en dat je weer veilig thuiskomt.’

‘Ik wou dat ik helemaal met u mee kon gaan naar Rivendel om meneer Bilbo op te zoeken, meneer Frodo,’ zei Sam. ‘Maar de enige plek waar ik werkelijk wil zijn is hier. Ik ben zo verscheurd.’

‘Arme Sam. Zo moet het wel aanvoelen, vrees ik,’ zei Frodo. ‘Maar je zult worden genezen. Je was voorbestemd om solide en heel te zijn, en dat zul je ook zijn.’

De volgende paar dagen keek Frodo zijn papieren en geschriften met Sam door en overhandigde zijn sleutels. Er was een groot boek met effen roodleren omslagen; de grote bladzijden waren nu bijna vol. Aan het begin waren veel bladzijden beschreven met Bilbo’s dunne kriebelige handschrift, maar het grootste deel was geschreven in Frodo’s ferme vloeiende hand. Het was in hoofdstukken verdeeld, maar Hoofdstuk 80 was nog niet voltooid, en daarna kwamen enkele blanco bladzijden. De titelpagina vermeldde vele titels, die een voor een waren doorgehaald, zoals:

Mijn Dagboek. Mijn Onverwachte Reis. Daarheen en Weer Terug. En Wat er Daarna Gebeurde. Avonturen van Vijf hobbits. Het Verhaal van de Grote Ring, samengesteld door Bilbo Balings naar zijn eigen waarnemingen en de verhalen van zijn vrienden. Wat wij deden in de Oorlog om de Ring.

Hier eindigde Bilbo’s handschrift en Frodo had geschreven:

DE VAL VAN DE HEER VAN DE RINGEN EN DE TERUGKEER VAN DE KONING

(gezien door de ogen van het Kleine Volk: zijnde de memoires van Bilbo en Frodo uit de Gouw, aangevuld met de verslagen van hun vrienden en de kennis van de Wijzen).

Tezamen met fragmenten uit Boeken van Kennis vertaald door Bilbo in Rivendel.

‘Hemeltje, u hebt het bijna af, meneer Frodo!’ riep Sam uit. ‘U hebt er stug aan doorgewerkt, moet ik zeggen.’

‘Het is helemaal af, Sam,’ zei Frodo. ‘De laatste pagina’s zijn voor jou.’

Op 21 september gingen ze samen op weg, Frodo en de pony die hem helemaal van Minas Tirith had teruggebracht, en nu Stapper werd genoemd; en Sam op zijn dierbare Willem. Het was een mooie gouden ochtend, en Sam vroeg niet waar ze naartoe gingen, daar hij meende het te kunnen raden. Ze namen de weg naar Stok over de heuvels en gingen naar Houtenend, en ze lieten hun pony’s kalm hun gang gaan. Ze kampeerden in de Groene Heuvels en op 22 september reden ze rustig het begin van het bos in, toen de namiddag begon te verstrijken. ‘Als dat dezelfde boom niet is waarachter u zich verschool toen de Zwarte Ruiter voor het eerst kwam opdagen, meneer Frodo!’ zei Sam terwijl hij naar links wees. ‘Het lijkt nu wel een droom.’

Het was avond en de sterren schitterden aan de oostelijke hemel toen ze voorbij de vernielde eik kwamen en de hoek omsloegen en de heuvels afgingen, tussen de hazelaarsbosjes. Sam was zwijgzaam, diep in zijn herinneringen verzonken. Weldra merkte hij dat Frodo zacht in zichzelf zong, het oude wandelliedje, maar de woorden waren anders.

Maar om de hoek wacht ons misschien Een weg, een poort, nog nooit gezien; Hoewel ’k er vaak langs ben gegaan, Komt eens een dag dat ik zal gaan Verborgen paden, ondoorgrond Die lopen tussen Maan en Zon.

En als een antwoord kwamen van beneden in de diepte, de weg langs uit de vallei, stemmen die zongen:

A! Elbereth Gilthoniel! silivren penna míriel o menel aglar elenath Gilthoniel, A! Elbereth! Herinneren ons nog wonderwel In dit ver land met bomen dicht Op Westerzee uw sterrenlicht.

Frodo en Sam bleven staan en gingen zwijgend in de zachte schaduwen zitten, totdat ze een schijnsel zagen waarbij de reizigers op hen afkwamen. Daar waren Gildor en vele schone elfen; en daar reden, tot Sams verbazing, Elrond en Galadriel. Elrond droeg een mantel van grijs en had een ster op zijn voorhoofd en een zilveren harp in zijn handen en aan zijn vinger droeg hij een ring van goud met een grote blauwe steen, Vilya, de machtigste van de Drie. Maar Galadriel zat op een wit rijpaard en was helemaal gekleed in schitterend wit, als wolken voor de Maan; want zelf scheen ze te stralen met een zacht licht. Aan haar vinger droeg zij Nenya, de ring van mithril, die met een enkele witte steen bezet was en flikkerde als een ijskoude ster. En achteraan op een kleine grijze pony, terwijl hij in zijn slaap scheen te knikkebollen, reed Bilbo zelf.

Elrond begroette hen ernstig en hoffelijk en Galadriel lachte hen toe. ‘Welnu, meester Gewissies,’ zei ze, ‘ik hoor en zie dat je mijn geschenk goed hebt gebruikt. De Gouw zal nu meer dan ooit gezegend en geliefd zijn.’ Sam maakte een buiging, maar wist niets te zeggen. Hij had vergeten hoe mooi de Vrouwe was.

Toen ontwaakte Bilbo en opende de ogen. ‘Hallo, Frodo!’ zei hij. ‘Nu, vandaag ben ik de ouwe Toek voorbijgestreefd. Dus dat is voor elkaar. En nu denk ik dat ik helemaal klaar ben om nog één reis te aanvaarden. Ga je ook mee?’

‘Ja, ik ga mee,’ zei Frodo. ‘De Dragers van de Ring moeten samen gaan.’

‘Waar gaat u heen, meester!’ riep Sam uit, hoewel hij eindelijk begreep wat er gebeurde. ‘Naar de Havens, Sam,’ zei Frodo. ‘En ik kan niet mee?’

‘Nee, Sam. Nog niet in elk geval, niet verder dan de Havens. Hoewel jij ook een Drager van de Ring bent geweest, al was het maar even. Jouw tijd komt nog. Wees niet al te droevig, Sam. Je kunt niet altijd verdeeld zijn. Je zult een en heel moeten zijn, nog vele jaren. Je hebt zoveel te genieten, en te zijn en te doen.’

‘Maar,’ zei Sam, en tranen kwamen in zijn ogen, ‘ik dacht dat u ook van de Gouw ging genieten, nog jaren en jaren, na alles wat u hebt gedaan.’