‘Wat zijn dat?’
‘Zwarte gestalten die op zwarte paarden rijden,’ antwoordde Pepijn. ‘Als Frodo niets wil zeggen, zal ik je het hele verhaal van het begin af aan vertellen.’ Toen gaf hij een volledig verslag van hun reis, van het ogenblik dat ze uit Hobbitstee waren vertrokken. Sam ondersteunde zijn betoog herhaaldelijk met knikjes en uitroepen.
Frodo bleef zwijgen.
‘Ik zou geneigd zijn te denken dat je het allemaal uit je duim hebt gezogen,’ zei Merijn, ‘als ik die zwarte figuur niet op de aanlegsteiger had gezien – en die vreemde klank in Van der Mades stem niet had gehoord. Wat vind jij van dit alles, Frodo?’
‘Neef Frodo is erg gesloten geweest,’ zei Pepijn. ‘Maar nu is het tijd om openhartiger te worden. Tot nu toe is boer Van der Mades vermoeden dat het iets met de schat van de oude Bilbo te maken heeft onze enige aanwijzing geweest.’
‘Dat was maar een veronderstelling,’ zei Frodo haastig. ‘Van der Made weet niets.’
‘De oude Van der Made is een schrandere kerel,’ zei Merijn. ‘Er speelt zich een hoop achter dat ronde gezicht van hem af dat niet in zijn woorden tot uiting komt. Ik heb gehoord dat hij vroeger het Oude Woud placht te bezoeken, en hij staat erom bekend dat hij een heleboel vreemde dingen weet. Maar je kunt ons minstens zeggen, Frodo, of je zijn veronderstelling goed of slecht vindt.’
‘Ik vind,’ zei Frodo, ‘dat het een goede veronderstelling was, voor zover dat mogelijk is. Er is inderdaad een verband met Bilbo’s vroegere avonturen, en de Ruiters zoeken, of misschien zou je speuren moeten zeggen, naar hem of naar mij. Ik vrees ook, als je het wilt weten, dat het allesbehalve grappig is en dat ik hier, noch ergens anders veilig ben.’ Hij liet zijn ogen langs de ramen en de muren glijden, alsof hij vreesde dat ze plotseling zouden inzakken. De anderen keken hem zwijgend aan en wisselden veelbetekenende blikken met elkaar.
‘Hij komt er zo mee voor de draad,’ fluisterde Pepijn tegen Merijn.
Merijn knikte.
‘Welnu!’ zei Frodo ten slotte, terwijl hij rechtop ging zitten en zijn rug strekte, alsof hij een beslissing had genomen. ‘Ik kan het niet langer voor me houden. Ik heb jullie allemaal iets te vertellen. Maar ik weet niet hoe ik moet beginnen.’
‘Ik denk dat ik je kan helpen,’ zei Merijn kalm, ‘door je er zelf iets van te vertellen.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Frodo, hem angstvallig aankijkend.
‘Eenvoudig dit, m’n beste ouwe Frodo; je voelt je ongelukkig, omdat je niet weet hoe je afscheid moet nemen. Je was natuurlijk van plan de Gouw te verlaten. Maar je hebt het gevaar eerder ontmoet dan je verwachtte, en nu wil je meteen vertrekken. En je hebt er geen zin in. We zijn heel erg met je begaan.’
Frodo opende zijn mond en deed hem weer dicht. Zijn verbaasde blik was zo komisch, dat ze moesten lachen. ‘Beste ouwe Frodo!’ zei Pepijn. ‘Dacht je nu werkelijk dat je ons allemaal zand in de ogen had gestrooid? Daar ben je op geen stukken na voorzichtig of slim genoeg voor geweest. Het is zo klaar als een klontje dat je al vanaf april van dit jaar van plan bent geweest om weg te gaan en afscheid hebt genomen van al je geliefde plekjes. We hebben je voortdurend horen mompelen: “Zal ik ooit weer op dit dal neerkijken, vraag ik me af,” en dergelijke dingen. En doen alsof je aan het einde van je geld was gekomen, en je beminde Balingshoek aan die Buul-Balingsen verkopen. En al die vertrouwelijke gesprekken met Gandalf.’
‘Lieve help!’ zei Frodo. ‘En ik dacht nog wel dat ik niet alleen voorzichtig, maar ook slim was geweest. Ik weet niet wat Gandalf zou zeggen. Praat de hele Gouw dus over mijn vertrek?’
‘O nee!’ zei Merijn. ‘Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Het geheim zal natuurlijk niet lang bewaard blijven, maar op het ogenblik is het, denk ik, alleen aan ons, samenzweerders, bekend. Je moet per slot van rekening niet vergeten dat we je goed kennen en vaak bij je zijn. We kunnen meestal raden wat je denkt. Ik heb Bilbo ook gekend. Om je de waarheid te zeggen, ik heb je goed in de gaten gehouden sinds zijn vertrek. Ik dacht wel dat je hem vroeg of laat achterna zou gaan; eigenlijk verwachtte ik dat je eerder zou gaan, en de laatste tijd zijn we erg ongerust geweest. We waren doodsbenauwd dat je ons zou ontglippen, en er plotseling vandoor zou gaan, helemaal in je eentje, net zoals hij. Sinds het voorjaar hebben we onze ogen goed opengehouden en zelf heel wat plannen voor je gemaakt. Je zult ons niet zo gemakkelijk ontsnappen!’
‘Maar ik moet gaan,’ zei Frodo. ‘Daar is niets aan te doen, beste vrienden.
Het is ellendig voor ons allemaal, maar het heeft geen zin te proberen mij hier te houden. En nu jullie toch al zoveel hebben geraden, help me alsjeblieft en maak het me niet moeilijker dan het al is.’
‘Je begrijpt het niet!’ zei Pepijn. ‘Jij moet gaan – en daarom wij ook. Merijn en ik gaan met je mee. Sam is een prima kerel en zou in de keel van een draak springen om je te redden als hij niet over zijn eigen voeten struikelde; maar je zult meer dan één metgezel nodig hebben op je gevaarlijke avontuur.’
‘Beste, dierbare hobbits,’ zei Frodo diep ontroerd. ‘Maar ik kan het niet toestaan. Dat heb ik ook al lang geleden uitgemaakt. Jullie spreken van gevaar, maar je begrijpt het niet. Dit is geen schatgraversexpeditie, geen reis “daarheen-en-weer-terug”. Ik vlucht voor het ene dodelijke gevaar in het andere.’
‘Natuurlijk begrijpen we dat,’ zei Merijn standvastig. ‘Daarom hebben we besloten je te vergezellen. We weten dat de Ring een ernstige zaak is, maar we zullen ons best doen je tegen de Vijand bij te staan.’
‘De Ring!’ zei Frodo, die nu helemaal paf stond.
‘Ja, de Ring,’ zei Merijn. ‘Mijn beste oude hobbit, je houdt geen rekening met de nieuwsgierigheid van vrienden. Ik heb al jarenlang van het bestaan van de Ring af geweten – eigenlijk al voordat Bilbo wegging; maar omdat hij het blijkbaar als een geheim beschouwde, heb ik de wetenschap voor mij gehouden, totdat we onze samenzwering op touw zetten. Ik heb Bilbo natuurlijk niet zo goed gekend als jij; ik was nog te jong en hij was ook voorzichtiger – maar hij was niet voorzichtig genoeg. Als je wilt weten hoe ik het voor het eerst te weten ben gekomen, zal ik het je vertellen.’
‘Ga je gang!’ zei Frodo zwakjes.
‘De Buul-Balingsen zijn z’n ondergang geweest, zoals je kon verwachten.
Op een dag, een jaar voor het Feest, liep ik toevallig langs de weg toen ik Bilbo voor mij uit zag. Plotseling doemden in de verte de B-B’en op, die naar ons toe kwamen. Bilbo ging langzamer lopen en toen ineens, hopla! verdween hij. Ik was zo verbijsterd, dat ik nauwelijks genoeg bij mijn positieven was om mij op een normalere manier te verschuilen, maar ik wurmde mij door de haag en liep verder door het veld aan de andere kant. Ik gluurde naar de weg nadat de B-B’en voorbij waren, en keek recht naar Bilbo toen hij plotseling weer tevoorschijn kwam. Ik zag de glans van goud toen hij iets in zijn broekzak stak.
Daarna heb ik goed uit mijn ogen gekeken. Eigenlijk moet ik je bekennen dat ik spioneerde. Maar je moet toegeven dat het erg intrigerend was, en ik was nog maar een tiener. Ik denk dat ik, behalve jij, Frodo, de enige in de Gouw moet zijn die ooit het geheime boek van de oude baas heeft gezien.’
‘Heb je zijn boek gelezen!’ riep Frodo uit. ‘Lieve hemel nog aan toe!
Is er dan niets veilig?’
‘Niet al te veilig, zou ik zeggen,’ zei Merijn. ‘Maar ik heb er slechts een vluchtige blik in geslagen, en dat was al moeilijk genoeg. Hij liet het boek nooit ergens slingeren. Ik vraag me af wat ervan geworden is. Ik zou het nog weleens willen zien. Heb jij het soms, Frodo?’
‘Nee. Het was niet op Balingshoek. Hij moet het hebben meegenomen.’
‘Nu, zoals ik zei,’ vervolgde Merijn, ‘ik hield mijn wetenschap voor me, tot dit voorjaar, toen de zaken er ernstig begonnen uit te zien. Toen smeedden we ons complot, en omdat het ons ernst was en we iets wilden doen, zijn we niet al te scrupuleus geweest. Jij bent geen zachtgekookt eitje en Gandalf is nog erger. Maar als je onze voornaamste speurder wilt leren kennen, kan ik je wel aan hem voorstellen.’