De familie Toek werd echter nog altijd bijzondere eerbied betoond, want ze bleef niet alleen talrijk, maar ook uitzonderlijk rijk, en het was te verwachten dat iedere generatie sterke karakters met bijzondere gewoonten en zelfs avontuurlijke temperamenten zou voortbrengen. Deze laatste eigenschappen werden tegenwoordig meer getolereerd (bij de rijken) dan algemeen goedgekeurd.
Het bleef echter gebruikelijk om het hoofd van de familie De Toek te noemen en om, indien nodig, een getal aan zijn naam toe te voegen, zoals Isegrim de Tweede.
De enige werkelijke gezagsdrager in de Gouw in die tijd was de Burgemeester van Grotedelft (of van de Gouw), die om de zeven jaar op de Vrije Markt in de Witte Heuvels op Linde, dat is Midzomer, werd gekozen. Vrijwel zijn enige taak als burgemeester bestond uit het voorzitten van de feestmaaltijden, gehouden op de vakantiedagen van de Gouw, die met regelmatige tussenpozen voorkwamen.
Maar de ambten van Directeur van de Posterijen en Eerste Drost maakten onderdeel van het burgemeestersambt uit, zodat hij zowel de Besteldienst als de Wacht onder zich had. Dit waren de enige twee diensten in de Gouw, en de Bestellers waren het talrijkst en hadden het verreweg het drukst. Lang niet alle hobbits waren geletterd, maar zij die dat wel waren, schreven voortdurend aan al hun vrienden (en uitverkoren verwanten) die verder dan een middagwandeling uit de buurt woonden.
Drost was de naam die de hobbits aan hun politieagenten of wat daar het dichtst bij kwam, gaven. Ze droegen natuurlijk geen uniformen (dat soort zaken was volslagen onbekend), maar alleen een veer op hun muts; en in de praktijk waren ze veeleer opzichters dan agenten, die zich meer bezighielden met de omzwervingen van vee dan met hun soortgenoten. In de hele Gouw waren er slechts twaalf, drie in elk Kwartier, voor Interne Werkzaamheden. Een grotere organisatie, waarvan de omvang naar behoefte wisselde, was aangesteld om ‘de grens te bewaken’, en zag erop toe dat Buitenstaanders geen overlast veroorzaakten.
Op het tijdstip waarop dit verhaal begint, was het aantal Grenswachten, zoals ze werden genoemd, aanzienlijk toegenomen. Er waren veel rapporten en klachten over vreemde personen en wezens die zich langs de grenzen ophielden of die overschreden: het eerste teken dat alles niet was zoals het behoorde te zijn en altijd was geweest, behalve in verhalen en legenden van lang geleden. Weinigen schonken aandacht aan dit teken, en zelfs Bilbo had nog geen notie van wat er te gebeuren stond. Zestig jaren waren verstreken sinds hij zijn gedenkwaardige reis had aanvaard, en hij was oud, zelfs voor hobbits, die in de regel de honderd wel haalden; maar er was blijkbaar nog veel over van de aanzienlijke rijkdom die hij mee had teruggebracht. Hoeveel of hoe weinig, daarover liet hij zich tegen niemand uit, zelfs niet tegen Frodo, zijn favoriete ‘neef ’. En hij hield ook nog de ring geheim die hij gevonden had.
Zoals in De hobbit is verteld, werd Bilbo’s huis op een dag bezocht door de grote tovenaar, Gandalf de Grijze, die dertien dwergen bij zich had, voorwaar niemand anders dan Thorin Eikenschild, de afstammeling van koningen, en zijn twaalf medeballingen. Samen met hen ging hij, tot zijn eigen nooit aflatende verbazing, op een ochtend in april G.T. 1341, op weg om een grote schat te zoeken, de Dwergschatten van de Koningen onder de Berg, onder Erebor in Dal, ver in het oosten. Deze queeste slaagde en de draak die de schatten bewaakte, werd gedood. Maar hoewel vóór dit alles werd bereikt de Slag van de Vijf Legers werd geleverd, Thorin sneuvelde en veel vermaarde daden werden verricht, zou deze zaak nooit van belang zijn geweest voor de latere geschiedenis of meer dan een vermelding in de lange annalen van de Derde Era hebben gekregen, als er onderweg niet iets bijzonders was gebeurd. In een hoge pas in de Nevelbergen werd het gezelschap toen het op weg was naar Wilderland door orks aangevallen; en zo gebeurde het dat Bilbo een tijdlang verdwaald was in de donkere orkmijnen diep onder de bergen en daar, terwijl hij vergeefs in het donker rondtastte, zijn hand op een ring legde die op de bodem van een tunnel lag. Hij stak hem in zijn zak. Het scheen toen louter toeval.
In zijn poging om een weg naar buiten te vinden, drong Bilbo tot in het hart van de berg door, tot hij niet meer verder kon. Aan het eind van de tunnel lag een koud meer, ver van het licht, en op een rotseilandje in het water woonde Gollem. Het was een afzichtelijk schepseltje; peddelend met zijn grote platte voeten bewoog hij een kleine boot voort, tuurde met fletse lichtgevende ogen rond en ving met lange vingers blinde vissen, die hij rauw verorberde. Hij at ieder levend wezen, zelfs ork, als hij die kon vangen en zonder worsteling worgen. Hij bezat een geheime schat die hij eeuwen geleden in zijn bezit had gekregen toen hij nog in het daglicht leefde: een ring van goud die zijn drager onzichtbaar maakte. Het was het enige waar hij van hield, zijn ‘lieveling’, waar hij tegen praatte, ook wanneer hij hem niet bij zich had. Want hij hield hem veilig in een hol op het eiland verborgen, behalve wanneer hij op jacht was of de orks in de mijnen bespiedde.
Misschien zou hij Bilbo onmiddellijk hebben aangevallen als hij de ring bij zich had gehad toen ze elkaar tegenkwamen, maar dat was niet het geval en de hobbit had een elfenmes in de hand, dat hem tot zwaard diende. Dus om tijd te winnen daagde Gollem Bilbo uit tot het raadselspel en zei dat hij, als hij een raadsel opgaf dat Bilbo niet kon raden, hem zou doden en opeten; maar dat hij, als Bilbo van hém won, zou doen wat de hobbit van hem verlangde: hij zou hem een uitweg uit de tunnels wijzen.
Omdat hij hopeloos in het donker was verdwaald en voor- noch achteruit kon, nam Bilbo de uitdaging aan en ze gaven elkaar vele raadsels op. Uiteindelijk won Bilbo het spel, meer door geluk (scheen het) dan door scherpzinnigheid, want ten slotte wist hij geen raadsel meer en riep, toen zijn hand de ring betastte die hij had opgeraapt en was vergeten: Wat heb ik in mijn zak? Hierop bleef Gollem het antwoord schuldig, ook al had hij geëist om drie keer te mogen raden.
De Autoriteiten verschillen weliswaar van mening of deze laatste vraag slechts een gewone ‘vraag’ was en strikt volgens de regels van het spel geen ‘raadsel’, maar allen zijn het erover eens dat Gollem, toen hij het eenmaal had aanvaard en had geprobeerd het antwoord te raden, aan zijn belofte gebonden was. En Bilbo stond erop dat hij woord zou houden, want de gedachte kwam bij hem op dat dit slijmerige schepsel hem weleens zou kunnen bedriegen, hoewel dit soort beloften als heilig werd beschouwd en als vanouds iedereen, behalve de allerslechtsten, bang was ze te breken. Maar na eeuwenlang in de duisternis te hebben geleefd, was Gollems hart slecht geworden en herbergde verraad. Hij glipte weg en ging terug naar zijn eiland waar Bilbo geen weet van had, niet ver weg in het donkere water. Daar, dacht hij, lag zijn ring. Hij had honger en was boos, maar wanneer zijn ‘lieveling’ eenmaal bij hem was, zou hij geen enkel wapen meer vrezen.
Maar de ring was niet op het eiland – hij had hem verloren, hij was weg. Zijn schreeuw maakte dat er een koude rilling over Bilbo’s rug liep, hoewel hij nog niet begreep wat er was gebeurd. Maar Gollem was eindelijk op het antwoord van het raadsel gekomen, te laat echter.
Wat heeft ’t in zijn zaksjes? riep hij uit. Het licht in zijn ogen leek wel een groene vlam toen hij terugsnelde om de hobbit te vermoorden en zich weer van zijn ‘lieveling’ meester te maken. Maar Bilbo zag het gevaar net op tijd en vluchtte blindelings de gang in, weg van het water, en opnieuw werd hij door zijn geluk gered. Want terwijl hij wegrende stak hij zijn hand in zijn zak en de ring gleed als vanzelf om zijn vinger. Daardoor kwam het dat Gollem langs hem heen schoot zonder hem te zien, en verderging om de uitgang te bewaken, opdat de ‘dief ’ niet zou ontsnappen. Behoedzaam volgde Bilbo Gollem, die vloekte en in zichzelf praatte over zijn ‘lieveling’, uit welk gemompel Bilbo eindelijk de waarheid opmaakte, en er hoop voor hem daagde in de duisternis: hijzelf had de wonderbaarlijke ring gevonden en daarmee de kans om aan de orks en Gollem te ontkomen.