Maar van dit moment hing het falen of slagen van de operatie af.
Hij ging als eerste naar binnen. Achter zich hoorde hij geschreeuw. Hij schonk er geen aandacht aan en stormde de trappen op, gevolgd door vier man. Gutierrez en Bielawski waren beneden gebleven om de hoofdingang en de lift te bewaken. Indhlovu en Chao bleven respectievelijk op de eerste en tweede verdieping achter om de vertrekken van Austin Caldwell en van de huidige secretaris van Wallis te bezetten. En hier, op de volgende overloop, de met brons beslagen deur van Wallis.
Die was niet op slot. Niemand durfde hier onuitgenodigd binnen te komen, tenzij om zijn schepping te vernietigen. Havig gooide de deur wijd open.
Hij herkende het vertrek met het zware bureau, de houten lambrisering en de portretten van meesters en moeder. Het was er warm en vochtig. Door het ijs op de ruiten was het er schemerig. Maatuk draaide zich om om de ingang te bewaken en Havig en Leonce stormden de erachter liggende suite binnen.
Wallis kwam overeind in een dubbel hemelbed. Havig schrok even toen hij zag hoe de jaren de man hadden aangevreten. Hij was helemaal grijs. Zijn gezicht was een netwerk van gesprongen adertjes. Het was een verschrikkelijk gezicht en tegelijk grappig omdat hij een nachthemd aanhad. Hij greep naar het pistool op het tafeltje naast het bed.
Met een schreeuw dook Leonce op hem af. Wallis verdween uit het gezicht en zij ook. Ze kwamen weer te voorschijn, worstelend. Hij was niet in staat in de tijd te vluchten omdat zij hem vast had en vastbesloten was in het heden te blijven. Boven hun hijgende ademhaling uit was het gegil te horen van een meisje dat zich achter de gordijnen van het bed verscholen had.
Havig cirkelde om hen heen en zocht naar een kans om te hulp te komen. De vechtenden waren aan elkaar gewaagd en vochten voor hun leven. Het ging zo snel dat hij niet kon toeslaan.
Schoten knalden in de werkkamer.
Havig snelde naar de tussendeur, drukte zich plat tegen de deurpost en loerde naar binnen. Maatuk lag bewegingloos op de grond. Naast hem stond Austin Caldwell. Hij droop van het bloed en stond te zwaaien op zijn benen maar de revolver in zijn bevende hand zocht nog steeds naar vijanden. De oude vechtersbaas moest Chao te slim af geweest zijn, of had zelf een paar kogels geincasseerd en hem toch nog afgemaakt …
‘Ik heb je onder schot. Geef je over!’ riep Havig.
‘Loop … naar de hel … verrader. ..’ De Colt blafte opnieuw. Havig glipte een minuut tijdopwaarts en stapte door de deur. Toen hij weer te voorschijn kwam, vuurde hij. Zijn kogel doorboorde slechts lucht en versplinterde het glas van de ingelijste foto van Karel de Grote. Austin Caldwell was in elkaar gezakt.
Overal in het fort en de bijgebouwen denderden de explosies. Havig haastte zich terug naar Leonce. Ze had haar benen rond het onderlichaam van Wallis geklemd en drukte met haar duimen zijn halsslagaderen dicht. Hij beukte op haar schouders, maar zij spande haar lichaam en hield vast. Zijn slagen werden zwakker. Toen lag hij stil. ‘Leg hem vast,’ hijgde ze. ‘Vlug.’
Uit een van zijn zakken haalde Havig een stel boeien met een ketting die tot de standaarduitrusting van zijn mannen behoorde. Hij hurkte neer en verankerde Wallis aan het bed. ‘Die kan nergens meer heen,’ zei hij, ‘tenzij iemand hem bevrijdt. Jij houdt hier de wacht om dat te voorkomen.’
‘Moet ik de pret mislopen?’ brieste ze.
‘Dat is een bevel,’ snauwde hij. Ze wierp hem een woedende blik toe maar gehoorzaamde. Hun hele plan draaide om deze gevangene. ‘Ik zal je zo gauw mogelijk laten aflossen,’ zei hij en voegde er in stilte aan toe: ‘Zodra de strijd voorbij is.’ Toen hij het vertrek verliet, merkte hij dat de concubine gevlucht was. Hij vroeg zich af of ze opgelucht of diep bedroefd was.
Een verdieping hoger was een balkon dat uitkeek op de binnenplaats. Hier hield de Sachem zijn redevoeringen. Havig stapte het grauwe ochtendlicht in en staarde naar de chaos. Overal woedden hevige gevechten en lagen kreunende gewonden. De doden leken ineen geschrompeld. De stilte had plaatsgemaakt voor geschreeuw en het geratel van vuurwapens.
Een nieuw bataljon van zijn leger dook in normale tijd op en plotseling ontplooiden zich parachutes aan de hemel toen zij die met hun chronoloog uit een twintigste-eeuws vliegtuig gesprongen waren, op deze dag te voorschijn kwamen.
De verwarring was meer schijn dan werkelijkheid. Tegenover het garnizoen van Wallis stond een even groot aantal tijdreizigers die hier al jaren waren en die zich de avond tevoren niet bedronken hadden. De vijfde colonne was allang voor Havigs tijd uitgevonden. Dat in aanmerking genomen, en de precieze tijdbepaling die de chronoloog mogelijk maakte, en de plannen die gesmeed waren door een team van beroepssoldaten en die keer op keer gerepeteerd waren met behulp van een nagebouwd Arendsnest … dat alles in aanmerking genomen, was de overwinning onvermijdelijk. Waar het op aankwam was dat zo weinig mogelijk agenten mochten ontsnappen. Havig haalde de draagbare zend-ontvanger van zijn schouder en begon zijn bataljonscommandanten op te roepen.
‘Omdat de aanval als een volslagen verrassing kwam,’ vertelde hij me later, ‘waren er niet veel die in de tijd konden vluchten. Later hebben we nog een stel opgepakt. Uit de registers wisten we wie het waren, en we konden wel raden waarheen en naar welke tijd ze gevlucht waren. Ze konden maar ‘niet in het wilde weg ergens heen, weet je. Ze moesten naar een omgeving waar ze een kans hadden het er levend af te brengen. Dat liet ze niet veel keus.’
‘Je hebt ze niet allemaal te pakken gekregen?’ tobde ik. ‘Nee, niet allemaal. Dat was ook nauwelijks te verwachten.’
‘Je zou zo zeggen dat eentje die vrij rondloopt, al te veel is. Die kan tijdafwaarts glippen naar de tijd voor de aanval en waarschuwen …’
‘Daar maak ik me geen zorgen over, dok. Ik weet dat het nooit gebeurd is en daarom zal het nooit gebeuren.’
‘Hoor eens. Dit waren geen supermensen. Het waren of gewoon zwakkelingen die gewone burgerbaantjes hadden, of krijgslieden die even stompzinnig en bijgelovig als onmenselijk waren. Afgezien van hun speciale training voor de doeleinden waar Wallis ze voor gebruikte, hadden ze nooit een behoorlijke opleiding gehad. Al was het alleen maar omdat ze dan misschien zouden gaan twijfelen aan zijn rechtschapenheid en onfeilbaarheid. Daarom hadden degenen die konden ontsnappen weinig moreel over. Hun voornaamste zorg was dat ze zich voor ons verborgen moesten houden. En ze wisten dat wij, gedurende de hele periode dat Wallis regeerde, spionnen in het Arendsnest hadden. Dat waren er maar een paar, maar genoeg om ze het zwijgen op te leggen zodra ze zich vertoonden.’ Havig grinnikte. ‘Ik was zelf nogal verbaasd toen ik erachter kwam wie dat zouden zijn. Reuel Orrick, die ouwe kermisklant … Boris, de monnik die naar Jeruzalem ging. ..’ Hij zweeg even om een slokje van mijn Scotch te nemen.
‘Nee,’ besloot hij, ‘we wilden niet dat er bandieten vrij rondliepen die ongestraft wandaden konden bedrijven doordat zij in de tijd de wijk kunnen nemen. En ik hoop dat dat ons gelukt is. Maar hoe kan bijvoorbeeld een condottiere, helemaal alleen en zonder een cent, hoe kan die zich nu redden in het moderne Amerika of Europa? Nee, hij doet er het beste aan zich bij een Indianenstam aan te sluiten. Daar kan hij zich verdienstelijk maken als medicijnman. Dat is natuurlijk maar een voorbeeld, maar ik hoop dat het een- algemene indruk geeft.’
‘Wat de toekomst betreft,’ zei Leonce, ‘die is in onze handen. Wij hebben Fase Twee voltooid. We hebben van onze campagne veel geleerd. Niemand zal ons eruit gooien.’
‘In de militaire betekenis van het woord,’ gooide haar echtgenoot er vlug tussen. ‘Het gaat niet van de ene op de andere dag, maar we willen de onderdanen van het Arendsnest van horigen tot vrije boeren maken. Fase Twee zal geen onderdanen hebben, maar leden van een gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat onze agenten zich niet misdragen. Ze bezoeken het verleden alleen om onderzoek te verrichten en rekruten te werven. Als ze geld nodig hebben, verdienen ze dat met eerlijke handel.’