Выбрать главу

En elders.

De weegschaal sloeg begin december door. De oorzaak doet eigenlijk niet ter zake — ieder voorval kon in die gespannen situatie aanleiding zijn — maar in feite was het Eleanor’s vraag of Jack er al aan gedacht had naar welk college hij zou gaan, waarop Birkelund woedend had uitgeroepen: ‘Hij kan verdomme beter een kerel worden en zijn vaderland gaan dienen, zoals ik heb gedaan. Hij moet het leger in, als ze hem tenminste niet afkeuren.’ Het eindigde in een geweldige ruzie, die haar huilend naar boven deed vluchten. De volgende dag was Jack er niet.

Hij keerde eind januari terug, wilde niet zeggen waar hij was geweest of wat hij had gedaan, en deelde mee dat hij voorgoed weg zou gaan als zijn stiefvader de zaak voor een kinderrechter zou brengen — waarmee hij gedreigd had. Ik ben ervan overtuigd dat hij de situatie volkomen meester was en dat hij op basis daarvan inderdaad met rust gelaten werd. Maar zowel zijn uiterlijk als zijn gedrag waren ontstellend veranderd.

Weer leefde de familie in een wankel evenwicht. Maar zes weken later, toen Jack op een zondag zijn gebruikelijke lange wandeling was gaan maken na een bezoek aan de kerk, vergat hij de deur van zijn kamer op slot te doen. Kleine Harold merkte dat, ging naar binnen en haalde zijn bureau overhoop. Zijn vondst, waarmee hij onmiddellijk naar zijn vader rende, was de bom die de hel deed losbarsten.

Sneeuw vieclass="underline" een trage, dikke, witte deken, die geleidelijk de ramen dichtmetselde. Het beetje daglicht dat erdoor sijpelde was zilvergrijs. Buiten voelde de lucht bijna warm aan — en dan die volkomen stilte. Eleanor zat op de bank in onze huiskamer en huilde. ‘Bob, je moet met hem praten, je … je moet hem helpen … nog een keer… Wat gebeurde er toen hij is weggelopen. Wat heeft hij gedaan?’ Kate legde een arm om haar heen en trok het vermoeide hoofd tegen haar schouder. ‘Niets verkeerds, liefje,’ mompelde ze. ‘Daarvan kun je overtuigd zijn. Vergeet nooit dat Jack Tom’s zoon is.’ Ik ijsbeerde in de doffe schemering door de kamer. We hadden de lichten nog niet aangestoken. ‘Laten we de feiten op een rijtje zetten,’ zei ik, gedecideerder sprekend dan ik me voelde. ‘Jack was in het bezit van gestencilde pamfletten, door Sven betiteld als communistisch propagandamateriaal. Sven wil de politie, de officier van justitie, kortom iedereen erbij halen die Jack kan dwingen te vertellen met wie hij is omgegaan tijdens zijn afwezigheid. Jij sloop naar de schuur, ging ervandoor met de truck, ontmoette de jongen onderweg en bracht hem hier.’

‘Ja. Bob, ik kan hier niet blijven. Ingeborg is thuis … Sven zal me een ontaarde moeder noemen…’

‘Ik zou je nu het een en ander kunnen zeggen over privacy,’ antwoordde ik, ‘om nog niet te spreken over vrijheid van meningsuiting.’ Na een pauze vervolgde ik: ‘Eh, vertelde je me niet dat je de papieren hebt meegenomen?’

‘Ik…’ Eleanor maakte zich los uit Kate’s omarming. Door tranen en gehik klonk de kracht die ik me nog goed kon herinneren: ‘Het heeft nu tenminste geen zin voor Sven om naar de politie te lopen als zijn bewijsmateriaal is verdwenen.’

‘Mag ik het zien?’ vroeg ik.

Ze aarzelde. ‘Het is … een kwajongensstreek, Bob. Niets van betekenis. Jack zit te wachten …’

Jack was op mijn verzoek in mijn kantoor gebleven, terwijl wij overleg pleegden. Hij had me met een houding geconfronteerd die kouder was dan deze winterdag.

‘Hij en ik gaan een praatje maken,’ zei ik, ‘terwijl Kate koffie zet en waarschijnlijk ook wat eten voor je maakt. Maar ik moet wel een onderwerp van gesprek hebben.’

Ze slikte, knikte, rommelde in haar tasje en overhandigde me een paar aan elkaar geniete velletjes papier. Ik nestelde me in mijn favoriete leunstoel, het linkerbeen op de rechterknie, een lekker smeulend pijpje bij de hand en las het document. Ik las het tweemaal. En een derde maal. Ik vergat de vrouwen totaal. Ik zal het u straks voorleggen. U zult er thans wellicht niets vreemds aan vinden. Maar denk eens goed na: de datum was de elfde maart, in het jaar des Heren negentienhonderd eenenvijftig. Harry S. Truman was president van de Verenigde Staten na Thomas E. Dewey bij de verkiezingen te hebben verslagen, evenals een voormalige vice-president die later zo moedig was toe te geven dat zijn partij een handschoen aan de hand van Moskou was geweest. Dit was de hoofdstad van een Sovjetunie, van welk land men mij verzekerd had dat het een democratie was met per stad gekozen besturen; onze dappere bondgenoot in de heilige oorlog om eeuwige vrede te brengen. Staatsburgers die het nieuws haalden waren Alger Hiss, Owen Lattimore, Judith Coplon, Morton Sobell, Julius en Ethel Rosenberg. Op een of andere manier maakten ze Joseph McCarthy niet minder afstotelijk voor mij en mijn vrienden. Maar onder de vlag van de Verenigde Naties stierven Amerikaanse jongemannen in een oorlog — vijfenhalf jaar na onze Victory Days! — en hun tegenstanders waren Noordkoreanen en Chinezen. Minder dan twee jaar geleden hadden de eerste Russische atoombommen gebulderd. De NATO, nauwelijks ouder, was een touwtje dat honderden divisies moest tegenhouden. De meesten onder ons verkeerden in een emotionele verlamming die ons wel ons dagelijkse leven gewoon liet voortzetten, maar we verwachtten dat de derde wereldoorlog ieder moment kon uitbreken.

Eigenlijk kon ik het Sven Birkelund niet helemaal kwalijk nemen dat hij onmiddellijk zijn conclusies had getrokken. Maar naarmate ik las en herlas, steeg mijn verbazing. Wie dit had geschreven, kende in ieder geval een paar communistische termen — ik had een paar boeken over het onderwerp gelezen — maar was in geen geval zelf een communist. Wat was hij dan wel? Nogmaals, denk maar eens terug aan de jaren vijftig. Probeer die wereld van toen te begrijpen.

Afgezien van een paar extremisten, had Amerika nog nooit zijn eigen integriteit in twijfel getrokken, laat staan zijn bestaansrecht. We wisten dat er problemen waren, maar namen aan dat we die wel konden oplossen als we de beschikking kregen over tijd en goede wil. Daaruit voortvloeiend zou iedereen te zijner tijd ongeacht ras, kleur, geloofsovertuiging enzovoort, zij aan zij in de voorsteden wonen en samen broederlijk volksliedjes zingen. Zwart contra de Commissie van Onderwijs was nog jaren van ons verwijderd; studentenrellen kwamen alleen voor in vreemde landen, terwijl wij ons juist druk maakten over apathie onder de studenten; Indochina was een land waar de Fransen wat onduidelijke moeilijkheden hadden. Televisie maakte opgang en we bespraken de mogelijke gevolgen. Er werden intercontinentale, nucleair bewapende projectielen ontwikkeld, maar niemand kon zich indenken dat ze ergens anders voor gebruikt konden worden dan voor de primitiefste uitwisseling van vernietiging. Overbevolking werd in het nieuws aan de orde gesteld, maar zou snel weer vergeten zijn. Penicilline en DDT waren de onvoorwaardelijke vrienden van de mensheid. Het in stand houden van het natuurschoon betekende dat bepaalde gebieden in hun natuurlijke staat beschermd werden en, als je erg werd aangesproken door dat soort zaken, het cultiveren van heuvellandschappen. Los Angeles werd al geteisterd door de beruchte ‘smog’ en van tijd tot tijd leed Londen aan hetzelfde euvel. De oceaan, onsterfelijke moeder van al wat leeft, zou tot in eeuwigheid doorgaan met het ontvangen en verwerken van ons afval. Ruimtevaart was iets voor de volgende eeuw, en dan nog op voorwaarde dat er een of andere excentrieke miljonair bereid zou worden gevonden om een dergelijk project te financieren. De weinige computers waren groot, duur en overdekt met blinkende aan en uit floepende lichtjes. Als je het wetenschappelijke nieuws volgde, kon je iets te weten komen over transistors en misschien keek je uit naar de tijd dat Amerikanen goedkope zakformaat radio’s bij zich droegen; voor een boer in India of Afrika zou het toch geen verschil maken. Geboortebeperking was hoofdzakelijk afhankelijk van de rubbercultuur. De gen was niet meer dan een puntje op een chromosoom. Tenzij de mensheid teruggeslingerd werd naar het stenen tijdperk, zou hij prijsgegeven worden aan de machine.