‘Geen enkele. Een paar vrienden.’ Hij verstrakte. ‘Ontzettend weinig onder die walgelijke horde meelopers die al tevreden zijn als ze hun slogans uit kunnen schreeuwen.’
Ik stond op. ‘Zin in een borrel?’
Nu kon er pas een glimlach af. ‘Heel graag. Een beter recept kan ik niet bedenken.’
Terwijl ik de cognac in de glazen schonk vroeg ik me af waar mijn impuls vandaan kwam. Kinderen drinken geen sterke drank, behalve misschien stiekem wat bier. Of vergiste ik me? Opnieuw trof het me dat hij totaal niets kinderlijks meer had.
Hij dronk op de manier van een ervaren, zo niet zware drinker. Waar had hij dat vandaan? Hij was nauwelijks een maand weggeweest.
Ik ging weer zitten en zei: ‘Ik vraag je niet naar geheimen, Jack, hoewel je zou kunnen weten dat ik in mijn praktijk een heleboel hoor waar ik mijn mond over houd. Ik eis echter je hulp bij de constructie van een dekkend verhaal en we moeten een toekomstprogramma voor je vaststellen, waardoor je moeder wat ontlast wordt van de zorg om jou.’
Hij fronste. ‘U hebt gelijk. Het probleem is alleen dat ik niet weet wat ik u moet vertellen.’
‘Probeer het eens met de waarheid?’
‘Dok, geloof me, dat is het laatste dat u wilt, echt.’
‘Jack, ik verwed er tien dollar onder dat ik je minstens een dozijn ware verhalen kan vertellen, die jou meer zouden schokken dan jij mij met jouw relaas.’
‘Ik wed niet,’ zei hij scherp. ‘Het zou niet eerlijk zijn tegenover u.’ Ik wachtte.
Hij sloeg de inhoud van zijn glas achterover en hield me het lege glas voor om bij te vullen. In het gele lamplicht zat hij iel afgetekend tegen het besneeuwde venster. Op zijn gezicht lag een uitdrukking van vastberadenheid. ‘Vul me bij, als u wilt,’ zei hij, ‘en ik zal het u vertellen.’
‘Uitstekend.’ De fles beefde in mijn handen en de drank gulpte naar buiten. ‘Ik zweer dat ik je vertrouwen niet zal beschamen.’
Hij lachte, een krakend geluid. ‘Laat die eed maar zitten, dok. Geloof me, u houdt uw mond ook zonder iets te zweren wel.’ Ik wachtte.
Hij nipte, staarde langs me heen in de verte en mompelde: ‘Ik ben toch wel blij. Het is zo’n enorme last voor me geweest, mijn hele leven al, dat ik nooit met een ander het feit hebben kunnen delen, dat ik … ben wat ik ben.’
Ik blies rook door mijn lippen en wachtte.
Haastig zei hij: ‘Ik heb me voor het grootste gedeelte in en rond San Francisco opgehouden, voornamelijk Berkeley. Langer dan een jaar.’ Mijn vingers omklemden de kop van mijn pijp. ‘Ik kwam thuis na een maand weg te zijn geweest, maar in feite ben ik ongeveer achttien maanden weggeweest. Van herfst 1969 tot eind 1970.’
Na een moment voegde hij eraan toe: ‘Dat is wel geen anderhalf jaar, maar u moet er mijn bezoekjes aan de nog verdere toekomst bij incalculeren.’
De stoom siste in de radiator. Ik zag zweetdruppeltjes parelen op het voorhoofd van mijn zo goed als geadopteerde zoon. Hij greep zijn glas even stevig beet als ik mijn pijp. Maar ondanks de duidelijke spanning in hem bleef zijn stem vlak en onaangedaan. ‘Heb je een tijdmachine?’ vroeg ik ademloos. Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Ik beweeg me op eigen kracht door de tijd. Vraag me niet hoe. Ik weet het niet.’ Er brak een schamper lachje door. ‘Natuurlijk, dok,’ zei hij. ‘U denkt aan paranoia. Het waandenkbeeld dat ik iets bijzonders ben in de kosmos. Okay, ik zal u een demonstratie geven.’ Hij gebaarde. ‘Wilt u alstublieft hier komen? U moet zich ervan overtuigen dat ik geen spiegels, valluiken of trucjes gebruik in uw eigen, vertrouwde werkkamer.’
Als verdoofd tastte ik om me heen, ofschoon het duidelijk was dat hij geen gelegenheid had gehad om een of ander apparaat te construeren.
‘Tevreden?’ vroeg hij. ‘Goed. Ik ga mezelf in de toekomst projecteren. Hoe ver? Een half uur? Nee, dat is te lang voor u om hier in de zenuwen te zitten. Laten we er vijftien minuten van maken.’ Hij zette zijn horloge gelijk met de klok aan de muur. ‘Het is nu zeventien over vier, klopt dat? Ik kom om half vijf weer tevoorschijn met een marge van hooguit enkele seconden.’ En letterlijk: ‘Zorg er echter wel voor, dat niemand intussen in deze stoel gaat zitten. Ik kan me niet materialiseren in een ruimte die al door een ander vast lichaam in beslag genomen wordt.’
Ik deed een stap achteruit en beefde. ‘Ga verder, Jack,’ zei ik. Ik voelde het bloed in mijn aderen bonken.
Er ging een vlaag tederheid van hem uit. Hij greep mijn hand en drukte die. ‘Goeie, ouwe dok. Tot straks.’
En weg was hij. Ik hoorde een gedempt whoesh waar de lucht in het vacuum stroomde waar hij zojuist nog had gezeten. Verder niets. De stoel was leeg. Ik voelde, maar er was niets om te voelen.
Ik ging weer achter mijn bureau zitten en staarde een kwartier voor me uit. Een kwartier waarvan ik me niets herinner. Plotseling zat hij daar, precies als daareven.
Het kostte me moeite niet flauw te vallen. Hij haastte zich naar me toe. ‘Kom dok, rustig, kalm aan, alles is in orde. Hier, neem een borrel.’
Later gaf hij een een-minuutshow, van zo dichtbij in de toekomst terugstappend, dat hij even naast zichzelf stond, totdat het eerste lichaam verdween.
De nacht viel.
‘Nee, ik weet niet hoe het werkt,’ zei hij. ‘Trouwens, ik weet ook niet hoe mijn spieren werken. Ik bedoel, niet op de manier die u bekend is — want u zult met me eens moeten zijn dat uw wetenschappelijke informatie een fractie onthult van het totaal van een mysterie.’
‘Hoe voelt het aan?’ vroeg ik en met verbazing constateerde ik de kalmte die over me was gekomen. Ach, misschien had ik diep in mijn onderbewustzijn altijd al geweten wat Jack Havig was. ‘Het is moeilijk te beschrijven.’ Hij kreeg een frons op zijn voorhoofd. ‘Ik … wil mezelf voor- of achteruit in de tijd … net zoals ik … oh, bijvoorbeeld mijn glas van uw bureau wil opnemen. Met andere woorden, ik beveel een onbekend, maar aanwezig vermogen om me te verplaatsen, op dezelfde manier als we onze handen bevel geven iets te doen. En het gebeurt.’
Hij zocht naar woorden voor hij vervolgde: ‘Ik bevind me in een schaduwwereld als ik in de tijd reis. De lichtgraad varieert van niets tot grijs. Als ik meer dan een dag-en-nacht-fase passeer, flikkert het. Voorwerpen zien er onduidelijk, nevelig en vlak uit. Als ik besluit te stoppen, dan stop ik en bevind ik me in een normale tijd met mijn eigen massa. Er is geen lucht onderweg. Ik moet mijn adem inhouden en als de reis erg lang duurt in mijn persoonlijke tijd, moet ik af en toe even stoppen onderweg om weer adem te halen.’
‘Wacht eens,’ zei ik. ‘Als je onderweg niet kunt ademen, niet gezien, noch aangeraakt kunt worden — hoe is het dan mogelijk dat jij wel je zicht behoudt, al is het zwak? Hoe werkt het licht op jou?’
‘Dat weet ik ook niet, dok. Ik heb een aantal natuurkundeboeken gelezen om te trachten me een idee te vormen, zowel wat dat betreft als een aantal andere dingen. Maar het moet gewoon een of andere kracht zijn die me stuurt. Een kracht die tenminste in vier dimensies werkzaam is; maar hoe dan ook, een kracht. Als het een elektromagnetisch component heeft, dan kan ik me voorstellen hoe een paar fotonen in het veld ervan gevangen zouden kunnen worden en meegesleurd. Materie, zelfs geioniseerde materie, blijft massa behouden en daarom kan het in deze vorm niet worden beinvloed … Het is maar een veronderstelling van een leek. Ik wou dat ik een paar echte wetenschapsmensen hierin kon betrekken.’
‘Je vermoeden gaat voor mij al te ver, vriend. Zei je niet dat een overgang niet ogenblikkelijk gebeurt, voor zover je kunt nagaan? Hoe lang duurt het? Hoeveel minuten per jaar, of weet ik veel wat?’
‘Er is geen speciaal verband. Het hangt van mij af. Ik voel het aan mijn mate van inspanning en kan dan ruw schatten. Door me, tja, in te spannen kan ik me bewegen … sneller … dan anders. Ik raak er uitgeput van, wat volgens mij het bewijs is dat het tijd-reizen gebruikmaakt van de lichaamsenergie om de voortstuwende kracht te ontwikkelen en toe te passen… Het heeft nooit langer geduurd dan een paar minuten, althans volgens mijn horloge; en dat was een trip door verscheidene eeuwen.’