Выбрать главу

‘Toen jij nog een baby was…’ mijn stem begaf het.

Hij knikte opnieuw. ‘Ja, ik heb gehoord over dat incident. Angst om te vallen is een instinct, niet? Ik vermoed dat ik mezelf in het verleden slingerde toen mijn moeder me liet vallen, louter door een instinctieve reflex … waardoor ik haar weer noodzaakte me te laten vallen.’

Hij nam een slok cognac. ‘Mijn bekwaamheid nam toe naarmate ik ouder werd. Misschien heb ik nu wel geen enkele limiet meer, als ik in geval van nood onderweg kan stoppen om uit te rusten. Maar ik ben wel beperkt wat betreft de massa die ik kan meedragen. Dat is maar een paar pond, met inbegrip van kleren. Meer gewicht, en ik kan al niet meer bewegen; overladen, denk ik. Als u me bijvoorbeeld zou vastpakken, dan zou ik in de normale tijd moeten blijven tot u me losliet, want u hebt te veel massa om te vervoeren. Ik zou u niet achter kunnen laten en zelf wel vertrekken; de kracht werkt op alles, of tracht dat te doen wat direct contact maakt met mij.’ Een zwakke glimlach. ‘Met uitzondering van de aarde zelf, als ik toevallig blootsvoets zou zijn. Ik veronderstel dat een dergelijke hoeveelheid massa bijeen wordt gehouden door niet alleen de zwaartekracht, maar andere, zelfs sterkere krachten. Het heeft dan een … wat… ? cohesie… ? van zichzelf.’

‘Je waarschuwde me tegen het plaatsen van een massief voorwerp op de plek waar jij van plan was te, eh, materialiseren,’ zei ik. ‘Inderdaad,’ antwoordde hij. ‘Want anders kan ik het niet. Ik heb ermee geexperimenteerd. Als ik door de tijd reis, kan ik me onderwijl in de ruimte bewegen als ik dat wil. Op die manier slaag ik erin om naast mezelf terug te komen. Tussen haakjes, de oppervlakte waar ik me op bevind mag stijgen of zinken, ik stijg of zink mee, net als iemand in de normale tijd. En ik blijf op dezelfde geografische plaats. Het maakt niet uit of deze planeet rond haar eigen as draait en rond de zon wervelt, die zelf weer voortijlt door het universum… ik blijf hier op aarde. Weer een kwestie van zwaartekracht denk ik. .. Tja, wat die vaste materie betreft. Als kind, toen ik nog onbezonnen was, trachtte ik eens een heuvel binnen te dringen. Oh, het ging best, even makkelijk als een mistbank binnen stappen. Maar toen was ik plotseling afgesneden van licht en ik kon me niet materialiseren in de normale tijd. Het was alsof ik in een blok beton zat en mijn zuurstof raakte op. . .’ Hij huiverde. ‘Ik slaagde er ternauwernood in de weg naar de open lucht terug te vinden.’

‘Ik denk dat materie zich verzet tegen verplaatsing door jou,’ waagde ik. ‘Vloeistoffen laten zich makkelijk opzij drukken als jij opduikt, maar vaste stoffen niet.’

‘Ja, dat had ik me ook al zo ongeveer voorgesteld. Stel dat ik bewusteloos was geraakt en binnen die klomp aarde en stenen was gestorven, dan vermoed ik dat mijn lichaam, nou ja, op de normale wijze van het tijdtransport in de toekomst terecht was gekomen en daar teruggevallen was tot het normale bestaan, als de heuvel eromheen door de tand des tijds was aangevreten en weggesleten.’

‘Het is verbazingwekkend hoe je het, als klein jochie, geheim hebt kunnen houden.’

‘Och, ik kan me nu wel voorstellen dat ik mijn moeder een hoop zorgen heb gegeven, al kan ik het me feitelijk niet herinneren. Wie kan zich wel zijn eerste paar jaar herinneren? Misschien duurde het een tijd voor ik me realiseerde dat ik uniek was en maakte dat besef me bang… misschien was tijd-reizen wel vreselijk slecht om te doen. Het kan ook zijn dat ik me verkneukelde. Maar in ieder geval was oom Jack degene die me uit de knoop haalde.’

‘Was dat die onbekende die je terugbracht toen je ervandoor was gegaan?’

‘Ja. Ik kan het me nog herinneren. Ik had me aan een lange expeditie in het verleden gewaagd, op zoek naar Indianen. Maar alles wat ik vond was een woud. Hij dook daar op — nadat hij het gebied een aantal jaren had afgezocht — en we hadden een gezellige tijd samen. Aan het eind, als we weer naar nu teruggereisd waren, nam hij me bij de hand en liet me zien hoe ik met hem thuis kon komen. Hij had me best kunnen afleveren binnen een paar minuten na mijn vertrek om mijn ouders die verschrikkelijke, martelende uren te besparen. Maar ik geloof dat hij me wilde laten zien hoe ik ze had gekwetst, zodat de noodzaak tot discretie er goed bij me ingehamerd zou zitten. En dat gebeurde ook.’

Het was in zijn stem duidelijk hoorbaar dat hij zich liet meeslepen door herinneringen. ‘We hadden later een paar fijne excursies samen. Oom Jack was de ideale gids en mentor. Ik had geen reden om zijn bevelen over geheimhouding niet te gehoorzamen, op wat verkapt gepoch na tegen mijn vriend Pete. Oom Jack bracht me naar betere dingen dan ik uit mezelf had kunnen ontdekken.’

‘Je huppelde echter ook veel op je eigen houtje rond,’ herinnerde ik hem.

‘Af en toe. Als bijvoorbeeld een stelletje achterbuurthelden me aanvielen. Dan wipte ik een paar keer heen en weer in de tijd, mezelf verdubbelend tot ik ze in aantal overtrof.’

‘Geen wonder dat je groeiproces zo snel verliep … Toen je hoorde dat je vader in dienst ging, wilde je je er natuurlijk van overtuigen dat hij veilig zou terugkeren, is het niet?’

Jack Havig kromp in elkaar. ‘Ja. Ik wipte naar de toekomst, nam met tussenpozen vlugge kijkjes. Totdat ik op een keer door het raam keek en moeder zag huilen. Van daaruit ging ik terug, tot ik het telegram onder ogen kreeg… oh God, ik heb jaren niet meer gereisd sedertdien. Ik kon me niet voorstellen dat ik het ooit nog zou willen.’

De stilte van de sneeuwnacht lag als een sluier over ons.

Uiteindelijk vroeg ik, de stilte doorbrekend: ‘Wanneer heb je je mentor voor het laatst gezien?’

‘In 1969. Maar de laatste keer daarvoor was … kort voor ik de dood van mijn vader had gezien. Oom Jack was toen bijzonder lief tegen me. We gingen naar een echt, origineel circus, ergens in het laatste gedeelte van de negentiende eeuw. Ik vroeg me nog af waarom hij zo verdrietig keek en waarom hij constant bleef hameren op de noodzaak van geheimhouding. Nu weet ik waarom.’

‘Weet je wie hij is?’

Hij trok alleen de linkerkant van zijn mond omhoog. ‘Wie denkt u?’

‘Ik hervatte het tijdreizen afgelopen jaar,’ zei hij na een poosje. ‘Ik moest afleiding hebben van die … die situatie op de boerderij. Eerst maakte ik tripjes in het verleden. U hebt er werkelijk geen idee van hoe prachtig het land was voor de kolonisten voet aan wal zetten. En de Indianen — nou, ik heb er vrienden onder. Ik heb maar een paar woorden van hun taal opgestoken maar ze ontvangen me vriendelijk en, eh … de meisjes zijn altijd bereid, bekwaam en onstuimig.’

Ik kon een lach niet onderdrukken. ‘Sven junior maakte anders een hoop tamtam over het feit, dat jij nooit afspraakjes hebt!’ Hij grinnikte terug. ‘Kunt u wel nagaan hoe die trips me opluchtten.’ En weer serieus: ‘Maar u zult zich ook wel kunnen voorstellen hoe die hele toestand thuis — althans wat Birkelund “mijn thuis” wenste te noemen — me dreigde te verstikken door de onnozelheid en waardeloosheid. Zelfs de wereld daarbuiten. Wat had ik bijvoorbeeld te zoeken op de middelbare school? Was ik niet volwassen? Ik was vol van de wonderen die ik had gezien en daar hoorde ik niets dan giechelende teenagers en dreunende leraren!’

‘Ik neem aan dat de jongste familie-uitbarsting aanleiding was voor je trip naar de toekomst?’

‘Inderdaad. Ik was buiten mezelf van woede. Ik hoopte voornamelijk een blik te kunnen werpen op Sven Birkelund’s grafsteen. Twintig jaar in de toekomst, dat leek met een mooi rond getal. Maar ik wist dat ik nog een boel had in te halen, dus maakte ik er 1969 van, om in 1970 zelf goed voorbereid te zijn. .. Het huis was er nog steeds, is er, zal er zijn.’