Выбрать главу

Het dal lag in diepe rust. In de armelijke hutten van boeren en horigen onder de rots waarop de burcht was gebouwd, verroerde zich niets. Op de ommegangen van het kasteel liepen wachtposten. Uit twee ramen van het kasteel scheen licht. Zat daar Graaf Romhild in de ridderzaal met zijn familie te schransen?

De kleine groep jongens sloop in ganzenmars nader en nader. Ze maakten van elke mogelijkheid tot dekking gebruik. Bosjes struikgewas, zwerfkeien, heuveltjes… Ze moesten een riviertje over en vonden na enig zoeken een smalle houten brug. Diep voorovergebukt snelden zij naar de andere kant. Een breed pad met karrensporen leidde vandaar de helling op, het bos in. Carolus vond het beter dit pad niet te volgen. Ze vermoedden dat het met veel bochten naar de achterzijde van de burcht zou leiden. De kans iemand tegen te komen, mochten ze niet lopen. Ver uit elkaar, hopelijk onzichtbaar in de duisternis, staken ze de glooiende velden over. Hoger en hoger kwamen ze. Nu waren ze aan de bosrand. De diepe duisternis van het woud, de nachtelijke geluiden die eruit opstegen deden hen toch wel even aarzelen. Rechts van hen, nog altijd ver boven hun hoofden uitstekend, konden ze de roetzwarte massa van het kasteel zien tegen de iets lichtere hemel. Even de vlam van een flambouw, daarna niets dan stilte, benauwende rust, zwarte nacht. De kreet van een uil. Geritsel tussen de takken. Een diertje dat voor hen wegsprong, maar dat ze in het donker niet konden herkennen. Erg griezelig allemaal.

Dolf verzamelde de jongens om zich heen.

‘Nu dicht bij elkaar blijven,’ fluisterde hij. ‘Hand in hand, zodat we elkaar niet kwijtraken. Het is ongeveer elf uur in de nacht, morgenochtend om vijf uur moeten we paraat zijn voor de aanval. Dat geeft ons ruimschoots de tijd om naar boven te klimmen, wat te rusten en ons klaar te maken. Kom.’

Na de dubbele dagmars nu nog de klimpartij door het steile bos, waarvan de grond bezaaid lag met rotsblokken — het was geen kleinigheid. Maar de jongens waren getraind en het fantastische avontuur dat Dolf voor hen had uitgedacht, lokte hen. Ze konden ook niet geloven dat ze werkelijk gevaar liepen. Was er ooit iets verkeerd gegaan wanneer Rudolf van Amstelveen zich ervoor inspande? Wie in hem geen vertrouwen stelde, was een lafaard of een domoor. Nu, dat waren zij niet! Ze klommen. De maan brak door de wolken en scheen op het woud, waardoor het lopen iets gemakkelijker werd. Ze durfden geen gebruik te maken van brandende houtspaanders of kleine fakkels.

‘Als we nu eens een beer tegenkomen?’ fluisterde Matthis Dolf in het oor.

‘Beren zijn dagdieren. Alleen wolven jagen ’s nachts, maar die zullen niet gauw een hele groep gewapende jongens aanvallen. Wolven zijn slim en bang voor mensen,’ antwoordde Dolf. Of het allemaal waar was wat hij beweerde, wist hij niet. Maar een beetje geruststelling kon hij zelf ook wel gebruiken.

Eindelijk kwamen ze op gelijke hoogte met het kasteel en daar stuitten ze weer op het karrenspoor dat veel gebruikt scheen te worden. Ze vermeden het, namen de kortste weg recht omhoog tot ze op een plateau kwamen, vanwaar ze konden neerkijken op de zwarte massa van de burcht.

‘Hier zullen we rusten,’ besliste Dolf. ‘Tegen zonsopgang moeten we weer dalen tot vlak bij de ophaalbrug.’

Ze verstopten hun bagage tussen de struiken, kropen weg tussen gras, varens en bloemen en sloten de ogen. Oef, ze wáren moe. Drie hielden de wacht en zouden over een uur worden afgelost. Dolf zou de laatste wacht op zich nemen, want tegen die tijd had hij nog iets te doen. Hij sliep vast. Alle zorgen had hij van zich afgezet. Zijn plan had hij in de loop van de middag honderden malen doordacht, aan alle kanten bekeken — het moest slagen. Als het niet slaagde, zou het hun dood zijn. Een andere mogelijkheid bestond er niet, waarom zou hij zich dan nog zorgen maken? Het kinderleger was achtergebleven onder de hoede van Leonardo. Als Dolf sneuvelde, zou Leonardo zijn plaats innemen, zonder dat er met een woord over gesproken was.

Carolus schudde hem wakker.

‘Tijd,’ fluisterde hij geeuwend. De maan was verdwenen, het was aardedonker. Dolf probeerde iets te zien, hij onderscheidde alleen de schimmen van de wakers, die bezig waren hun aflossing te wekken. Voorzichtig kroop hij naar een plaats van waaruit hij het kasteel kon zien, zonder zelf gezien te worden. Het woud om hem heen leefde, ritselde en siste, maar de geluiden joegen hem geen angst meer aan. Na wat hem een eeuwigheid toescheen, begon de lucht in het oosten iets lichter te worden.

Nu kreeg hij het druk. Uit het pak dat hij had meegebracht haalde hij twee houten napjes, een stuk koord, gedrenkt in vloeibaar vet, een paar stukken houtskool en twee handen opgedroogde vogeldrek die hij in de loop van de middag had verzameld.

Hij verpulverde de vogelpoep en de houtskool boven het napje en roerde de poeder goed dooreen. Uit zijn zak kwam het kostbare, zorgvuldig bewaarde doosje lucifers. Het was nog bijna vol.

De formule voor buskruit herinnerde hij zich nauwelijks. 75 Salpeter, 15 kool en 10 zwavel — of was het omgekeerd? Het enige dat hij zeker wist, was dat je buskruit kon maken van salpeter, houtskool en zwavel. De witte vogeldrek zou wel een flinke hoeveelheid salpeter bevatten, de luciferskoppen bevatten zwavel, aan houtskool was in het kinderleger nooit gebrek. Misschien zou het lukken…

En als het niet lukte om de bom te laten ontploffen, zou het in elk geval walmen en stinken — en ook dat zou al een mooi effect geven. Zeker een half uur lang was hij bezig, terwijl het om hem heen steeds lichter werd. Hij mengde fijngewreven luciferskoppen, houtskool en vogelpoep met elkaar, deed alles in het napje, bedekte het met het tweede napje en bond de beide delen aan elkaar. Er tussendoor liet hij de lont lopen. Toen alles goed zat, dacht hij: Zou het nu een bom zijn? en verborg het tussen de struiken. Het doosje en twee lucifers had hij in reserve gehouden.

‘Jongens, opstaan. Het is tijd.’

Het dutje had allen goed gedaan. Ze waren stijf geworden en hadden het koud, maar de gedachte dat het grote avontuur ging beginnen, bracht hun bloed aan het stromen.

De pakken gingen open en de benodigdheden voor de overval werden tevoorschijn gehaald. Zeventien haarbanden en in het midden van elke haarband was een puntige hoorn bevestigd. Ze kleedden zich uit en verstopten hun kleren tussen de struiken. Toen trokken ze elk een grasrokje aan. Ze rilden in de kille ochtendlucht en sommigen klappertandden, maar daar mochten ze niet op letten. Het zou er straks warm genoeg toegaan! De haarbanden bevestigden ze op hun hoofden, waarbij de hoorns dreigend omhoogstaken. Ze maakten hun gezichten roetzwart met een mengsel van houtskool en vet, waarbij de ogen en een rand daaromheen niet geraakt mochten worden. In hun verwarde haren staken ze bovendien een paar veren.

Dolf bekeek kritisch de zeventien kruisingen van Zwarte Piet en Wilde Indiaan. Nu kwam het laatste deel van de voorbereidingen: het schminken van de lichamen. Dolfs eerste idee was geweest dat ze zich helemaal zwart moesten maken, maar nu viel hem iets beters in, nóg geheimzinniger. Met handen vol zwartsel trok hij lange strepen over de borst en rug van elke jongen, daarna over de blote armen en benen. Ze stonden nog steeds te rillen, maar intussen was het licht genoeg geworden om elkaar goed te kunnen bekijken. Het was werkelijk om bang van te worden zoals ze er nu uitzagen: zeventien gestreepte duivels met gehoornde koppen, harige bontvoeten en blikkerende tanden. Dolf knikte, haalde zijn ‘bom’ tevoorschijn en wenkte de jongens hem te volgen.

Ze daalden totdat ze op gelijke hoogte waren met de achterzijde van de burcht en een goed zicht hadden op de kloof die het kasteel van de berg scheidde. De brug was nog omhoog. Tussen het steile woud en het ravijn lag een vlakke open plek, ongeveer honderd meter breed, zodat het niet mogelijk was bij verrassing de burcht van die kant te naderen. Bij de rand van die open plek hielden de kinderen halt en doken weg tussen de struiken. Dolf schoof op zijn buik nog iets naar voren, hopend dat hij van de torens af niet gezien zou worden. Hij legde de bom voor zich neer, rolde de lont af en wrong zich weer achteruit naar de dekking van het groen.