Выбрать главу

‘Luister,’ siste hij. ‘Straks steek ik de lont aan. Niet bang worden als je even later een harde knal hoort. Je zult waarschijnlijk rook zien en het zal stinken — maar dat alles stelt niets voor. Loop er maar dwars doorheen, het zal je geen kwaad doen. Begrepen?’

De jongens knikten, hoewel ze er in werkelijkheid erg weinig van begrepen. Maar als Rudolf het zei, zou het wel waar zijn. Gespannen en bibberend tuurden ze naar de opgehaalde brug en de zware gesloten poort. Ze snakten naar actie en Dolf hoopte dat ze niet te lang hoefden te wachten.

Even later hoorden ze achter de muren paardengetrappel, geroep, gehinnik. Daarna het geratel van het neerlaten van de brug die met een smak in zijn bedding viel. De poort werd voor de helft geopend. Twee gewapende mannen traden naar buiten en bleven even rondkijken. Ze riepen iets naar binnen, gingen opzij en toen verlieten zeven ruiters de binnenplaats, klotsten over de brug en reden het pad af dat naar het dal leidde. Die gaan de ingang van de kloof bewaken om argeloze reizigers op te vangen, dacht Dolf.

De brug bleef neer, de poort werd niet helemaal gesloten, zodat mensen te voet in en uit konden gaan. Er verschenen een paar vrouwen, die een ogenblik met de wachters spraken en toen weer verdwenen. De beide soldaten stelden zich aan weerszijden van de poort op, leunend op hun hellebaarden en bereidden zich voor op een paar uur verveling.

Het leven in de burcht van Scharnitz was op gang gekomen. Langer wachten zou de spanning te veel opvoeren en misschien het effect van de zeventien duivels tenietdoen. Dolf hoorde de jongens bidden. Hij streek een lucifer af en stak de lont aan.

‘Sta klaar,’ siste hij. ‘Over een paar tellen komt de knal en dan moeten we meteen oprukken. Verbaas je over niets. Het zal eruitzien als tovenarij, maar dat is ook de bedoeling.’

Hij keek naar de lont die keurig brandde. Langzaam kroop het vlammetje over de rotsige grond in de richting van het buskruit. Zou het lukken? Dolf drukte de rug van zijn hand tegen de mond en begon ijzingwekkende geluiden uit te stoten, zoals hij het Indianen in avonturenfilms had horen doen. ‘Woewoewoewoewoe.’

De twee wachters op de brug schokten recht en staarden naar de bosrand. De jongens hielden de adem in. Het vlammetje had de nap bereikt…

‘Woewoewoewoe…’ klonk het sinister uit de struiken. De wachters keken elkaar aan, staarden wantrouwig naar het woud en…

‘Woemmmm!!’

Het had gewerkt! Vieze dikke rook verspreidde zich, het stonk ontzettend. De verbijsterde jongens schenen in beelden veranderd, maar Dolf schreeuwde: ‘Kom mee…’

En toen schoten ze vooruit, dwars door de rook heen.

Zó zagen de verschrikte wachtposten het tafereel. Eerst was daar dat angstwekkende geluid geweest, toen opeens een dreunende slag. Golven rook kringelden over de open plek. Daaruit kwam een duivel tevoorschijn, nog een duivel, almaar meer duivels. Klein waren ze, zwart en gestreept en gehoornd. Ze knarsten met hun tanden, krijsten, kwamen griezelig snel naderbij. Lamgeslagen van schrik duurde het even voordat de wachters beseften dat de duivels de brug opkwamen, regelrecht in hun richting. Demonen kwamen hen halen om hen naar de hel te sleuren! Schreeuwend keerden de krijgslieden zich om, stootten de poort verder open en stormden de binnenplaats op. ‘Heilige Moeder Gods, red ons!’

Zeventien duivels, ontzettend om aan te zien, stroomden achter hen aan het plein op. De voorste en grootste, met een gruwelijke witte hoorn op de kop, zwaaide met een flitsend mes. Alle duivels krijsten, gilden, joelden. Mannen, vrouwen en kinderen die zich op de binnenplaats bevonden, gilden ook. Ze lieten alles uit hun handen vallen: emmers, schalen, zadels, riemen en stoven in twaalf richtingen uiteen, achtervolgd door de krijsende demonen. Een vrouw viel op de knieën en werd door drie duivels ondersteboven gelopen. Een bebaarde krijgsman, achtervolgd door de grootste duivel, keerde zich plotseling om en greep naar zijn zwaard, maar die vreselijke demon sprong op hem toe en boorde zijn flitsende mes in zijn blote hand, zodat de man schreeuwend achterover tuimelde. Meteen zat de duivel op zijn borst.

‘Genade, genade… red ons!’

Een harige voet beroerde zijn oor, de man bestierf het bijna van angst. ‘Waar zijn de gevangenen?’ gilde de duivel in zijn gezicht.

‘De vijftig heilige kinderen moeten we hebben. Hun onschuldige bloed willen we drinken.’

De demon sprong op en rukte aan de maliënkolder van de gevallen soldaat. ‘Sta op, breng me bij de heilige kinderen. Vlug, of ik gooi je in de diepste zwavelpoelen van de hel, jij vervloekte zondaar!’

Op handen en voeten trachtte de man aan zijn kwelduivel te ontkomen. Intussen heerste op het binnenplein een volstrekte chaos. Gillende mannen, vrouwen en kinderen werden besprongen en door kleine zwarte handen geknepen en geduwd. Ze dachten nauwelijks aan verzet. In het woongedeelte van het kasteel vlogen een paar vensters open. Verschrikte bleke gezichten keken naar buiten, trokken zich snel weer terug. De Graaf van Scharnitz verscheen op de houten galerij die langs de eerste verdieping liep.

‘De kinderen, de heilige kinderen moeten we hebben!’ schreeuwde Dolf. De kreet werd overgenomen door de andere duivels die als dollen over de hof joegen, mensen en horigen voor zich uitdrijvend. ‘Gééf ze die kinderen,’ bulderde de Graaf, die met ontzetting zag hoe zijn burcht ten prooi ging vallen aan de machten van de hel. Overigens kon hij zich levendig voorstellen dat de duivels zich liever tegoed wilden doen aan het bloed van onschuldige kindertjes dan aan zondaren zoals hijzelf.

Een zilveren kruis kletste neer voor Dolfs voeten. Hij trapte het weg, want hij ging helemaal op in zijn rol. De krijgsman holde voor hem uit naar de zijvleugel van het kasteel, zwaaiend met zijn ene goede hand, terwijl hij een bloedspoor achterliet. Van de toren transen kwamen pijlen naar beneden suizen, totdat dezelfde bulderstem vanaf de galerij riep: ‘Laat dat, dwazen!’

Een van de pijlen had een vrouw in de schouder getroffen.

Een aantal mensen had een goed heenkomen gezocht in de kapel, waarheen de duivels hen niet volgden. De grond was met bloed bevlekt, want de duivels hadden met hun messen en vlijmscherpe stenen in het rond gestoken om zoveel mogelijk schrik te verspreiden. Dolf volgde dansend, krijsend, als een wildgeworden bosneger de krijgsman.

‘Geef ze die kinderen, snel!’ bulderde de stem van de galerij weer.

Een dubbele deur vloog open en daar waren ze: de geroofde kinderen. Alle tweeënvijftig. Toen ze de duivels in het oog kregen die hen kwamen halen, raakten ze onmiddellijk in paniek en begonnen minstens zo hard te gillen en te schreeuwen als de kasteelbewoners.

Dolf trad snel naar voren en beet Frank toe: ‘Laten ze zich kalm houden. Wij zijn het.’ Toen pas herkende de kleine leerlooier zijn vriend.

Carolus sjorde Bertho aan zijn arm.

‘Kom mee… dat is alleen maar een list.’

Toch duurde het wel even voordat het tot alle kinderen doordrong dat de demonen niet echt waren en hun verzet opgaven.

De duivels kregen hun zin. Ze omringden de kleine gevangenen, dreven hen voor zich uit: de poort door, de brug over, het woud in. Nagestaard door de opgeluchte, maar nog altijd op hun benen trillende burchtbewoners.

De duivels lieten een onvoorstelbare rommel achter op de hobbelige keien van het binnenplein. Een gebroken mes, bloedsporen, fazantenveren en alles wat de bedienden in hun eerste schrik uit de handen hadden laten vallen: kapotte schalen en kruiken, vertrapt brood, een rondslingerende schoen…

Snel werden de tweeënvijftig kleine slaven het bos ingevoerd, zo ver mogelijk van de burcht vandaan. In het voorbijgaan pikten de duivels hun verstopte kleren op. Koud hadden ze het nu niet meer, het zweet liep met straaltjes over hun beschilderde lichamen. Enkele bevrijde kinderen hadden nog steeds niet begrepen dat hun ontvoering in feite een kolossale grap was en liepen jammerend en biddend voor de demonen uit. Frank holde van de een naar de ander om hen gerust te stellen, maar de aanblik van de gehoornde duivels was zó ontzettend dat de kinderen nauwelijks durfden te geloven dat dit hun vrienden waren.