Выбрать главу

Maar deze kinderen, hoewel misleid door een sprookje, déze kinderen waren vrij! Zij werden belaagd door het klimaat, door wilde dieren en ontberingen, door duizend gevaren, maar hun besluit om naar Jeruzalem te gaan hadden ze zélf genomen. Al die wezen en verschoppelingen en weggelopen kleine lijfeigenen waren vrijwilligers.

De gevolgen van hun vrijwillig genomen besluit kwamen voor hun eigen rekening. Ze wisten dat ze tijdens de lange tocht konden bezwijken — en toch gingen ze verder, steeds verder. Wie niet meer wilde, kon achterblijven of een andere bestemming zoeken, zoals Fredo en zijn achthonderd volgelingen. Dolf voelde zich opeens van binnen warm worden toen de betekenis van dit kinderleger tot hem doordrong. Voor het eerst in hun armzalig bestaan hadden deze kindertjes zelf een besluit kunnen nemen. Dat was voldoende geweest om van verwaarloosde weesjes en uitgebuite werkezels een leger te smeden dat zich door geen enkel gevaar, geen enkele moeilijkheid liet terughouden van het gestelde doel. Het kon niet louter vroomheid zijn wat hen voortdreef. Na ruim een eeuw van kruistochten waren die al lang over hun hoogtepunt heen. De volwassenen hadden er niet veel zin meer in. Maar de kinderen nog wel! Die roken de vrijheid, een kans op een ander, beter leven.

Ze werden ongetwijfeld bedrogen door Anselmus. Wat de kinderen te wachten stond in Genua, kon Dolf nog altijd niet raden. In elk geval géén wonder. Maar dat daar iets beslissends zou gebeuren, stond voor Dolf vast. En dan zouden deze kinderen opnieuw voor een keuze staan. Hij was nieuwsgierig hoe ze zouden beslissen, elk voor zich, over hun toekomst.

Maar — o jongens! — welk een kracht huisde er in één zo’n vrij mensenkind! Hoeveel doorzettingsvermogen en idealisme! Dolf, koud en moe, was plotseling trots op deze kinderen, op hun moed en hun vermogen tot lijden. Hij begreep nu waarom hij niet kon nalaten zich voor hen in te spannen. Ze waren het waard.

De volgende avond bereikten ze de voet van het gebergte en konden hun kamp opslaan in het brede Inndal. De Karwendel, de eerste hoge drempel van de Alpen, lag achter hen.

Ze hadden vele kinderen verloren. Dolf schatte het aantal slachtoffers zeker op een honderdtal. Mariecke, die er goed doorgekomen was, ging in de ziekenboeg helpen. Voor het eerst sinds vele dagen kreeg Dolf de monnik Thaddeus weer in het oog. De bescheiden priester had zich in de bergpassen ongetwijfeld duchtig geweerd en op zijn eigen, stille manier zeker tientallen kinderen het leven gered, maar Dolf had er niets van gemerkt. Het kinderleger was zo groot dat het gemakkelijk kon gebeuren dat je je beste vrienden dagenlang uit het oog verloor. Nu pas vernam Dolf dat Willem, een van de jongens die hij uit de burcht van Scharnitz had gehaald, in de Karwendel was omgekomen. Willem was nietsvermoedend het hol van een beer ingelopen om een slaapplaats te zoeken voor een aantal verkleumde kinderen en… De ironie van dit noodlot trof hem diep.

‘Als ik hem niet was komen bevrijden uit de burcht, dan zou hij nog geleefd hebben,’ mompelde hij verstikt. ‘Nu is hij dood en het was een zinloze, angstwekkende dood…’

Dom Thaddeus legde troostend een hand op zijn schokkende schouders. En alsof hij kon raden wat er de laatste tijd in de jongen was omgegaan, zei hij zacht: ‘Huil niet, mijn zoon. Willem stierf in vrijheid. Hij is nu bij God.’

De stemming in het kamp was opgewekt, ondanks de verliezen die ze hadden geleden. In één week waren twee grote heldendaden verricht die genoeg op de verbeelding van de kinderen werkten om tot legenden uit te groeien. Twee heldendaden: de expeditie naar de burcht van Scharnitz en Leonardo’s gevecht met de bruine beer. De kinderen konden over bijna niets anders praten en vertelden elkaar de verhalen alsof ze die door minstrelen hadden horen voordragen.

Dolfs stunt in Scharnitz was een kolossale grap geweest, waarom je hartelijk kon lachen. Maar Leonardo’s knots die neerkwam op de harde schedel van een verschrikte beer, zodat het beest er brommend en met grote snelheid vandoor was gegaan, werd in hun ogen het wapen van een reus.

Het Inndal was breed, tamelijk vlak en zeer vruchtbaar. Vijftien mijl verderop lag de prachtige stad Innsbruck. En achter Innsbruck rees opnieuw een verschrikking op: torenhoge bergen die de toegang tot Lombardije afsloten. Een dag na de doortocht van de Karwendel bereikten de kinderen de oude stad. De burgers van Innsbruck ontvingen hen gastvrij en zelfs met eerbied. Levensmiddelen werden aangesleept en onder de kinderen verdeeld. Voor het eerst sinds vele dagen kregen ze weer groente en de kleintjes melk. De zon was eindelijk doorgebroken en het lange, brede dal baadde in een gouden gloed.

Ze droogden hun doorweekte kleren, beklopten het door vocht hardgeworden schoeisel. Gebroken ledematen werden — tamelijk ruw — door de stadschirurgijn behandeld en gespalkt. De bisschop verliet zijn paleis om het kinderleger te komen zegenen. De drie schapen die wonder boven wonder de tocht over de Karwendelpassen hadden overleefd, werden aan een slager verkocht en voor het geld werden gerookte hammen en worsten ingeslagen. Het kinderleger kwam weer op adem, het optimisme keerde terug. De Karwendel had hard toegeslagen, maar hun moed was niet gebroken. Vol vertrouwen zagen ze de tocht over de Brenner tegemoet.

Dolf, zwervend over het kamp, liep Carolus tegen het lijf.

‘Gaat het goed?’ vroeg hij vrolijk.

De kleine koning lachte hem zonnig toe. Opeens schoot Dolf iets te binnen. ‘Carolus, dat heb ik je al een hele tijd willen vragen. Hoe komt het dat jij tot de toekomstige koning van Jeruzalem bent uitgeroepen? Hebben de kinderen dat zelf gedaan?’

‘De kinderen? Natuurlijk niet.’ Carolus richtte zijn kleine, sierlijke gestalte hoog op. ‘Ik ben aangewezen door de Graaf van Marburg, wiens schildknaap ik was. Dat was een hele eer, hoor. Want hij had vier schildknapen en ik was de jongste. De drie anderen waren schreeuwend jaloers.’

Dolf ging erbij zitten en trok de kleine koning naast zich neer. ‘Dus je bent niet van huis weggelopen, zoals Fredo?’

‘Dat kon toch niet, ik had mijn heer trouw gezworen. De Graaf van Marburg stuurde me met het kinderleger mee om te passen op zijn dochter Hilde, die koningin van Jeruzalem moest worden…’

‘Hé, wacht eens even,’ riep Dolf, bij wie een oude herinnering opkwam, ‘je bent dus gestuurd. Door de Graaf van Marburg, die ook zijn dochter liet meegaan… met toestemming van de aartsbisschop, als ik het goed heb begrepen.’

‘Ja, de aartsbisschop heeft ons gezegend en in de bijzondere zorg van Nicolaas aanbevolen.’

‘Maar er is toch een koning van Jeruzalem? Ik bedoel niet bij de Saracenen, maar gewoon een christelijk edelman die zich zo noemt?’

‘Natuurlijk, maar zolang de stad nog in handen is van de Turken, is dat maar een formaliteit. Een geërfde titel, meer niet. Ik zal de echte, nieuwe koning worden.’

Dat riekt naar hogere politiek, dacht Dolf. De Duitsers willen vaste voet en macht in Palestina krijgen. Ze hopen dat de kinderen er met Gods hulp in zullen slagen de Turken te verjagen, en dan kunnen de grote heren het overnemen. Carolus is niets dan een nietige pion in hun schaakspel. Ze proberen God, die aan Nicolaas wonderen heeft beloofd, voor hun karretje te spannen!