Выбрать главу

Hij hield even op om adem te scheppen. Leonardo vertaalde snel het voornaamste voor Dolf.

‘Een andere oplossing weet ik niet,’ besloot de bisschop.

Dom Thaddeus knielde en kuste de man de hand.

‘Monsignore, ik dank u,’ prevelde hij. ‘God zal u voor deze goede daad belonen.’

‘Sta op, Dom Thaddeus, dank niet mij, maar de Allerhoogste die mij deze oplossing voor een moeilijk probleem heeft ingegeven. Over drie dagen zullen de schepen uitvaren. Bereid de kinderen erop voor. Met deze mannen kunt u de bijzonderheden van de reis bespreken. Gegroet, en God zegene u.’

Daarmee was het gesprek afgelopen. Dolf was in de wolken. Voor het restant van het kinderleger zou gezorgd worden, nu was hij vrij om terug te keren naar de twintigste eeuw, áls…

Frank en Bertho, die geduldig gewacht hadden, werden meteen van het goede nieuws op de hoogte gesteld.

‘Maar ik ga niet mee naar Venetië,’ verklaarde Leonardo snel. ‘Ik ga naar Palermo, naar het hof van keizer Frederik.’

Samen met de kooplui en kapiteins gingen ze toen naar de haven om de schepen te bekijken. Dolf vond ze erg klein, maar Dom Thaddeus scheen ermee ingenomen. In zijn ogen waren het blijkbaar zeewaardige schuiten. Ze regelden het tijdstip van inscheping en daarna haastten ze zich naar de abdij om de kinderen op de hoogte te brengen. Dolf wist niet goed wat hij moest doen. Afscheid nemen van Leonardo en meegaan naar Venetië? Hier blijven wachten, in de hoop dat er eens een doosje van dr. Simiak naar Brindisi zou komen? Leonardo zag zijn verwarring.

‘Je trekt een gezicht alsof Venetië je niet aanlokt. Ga dan met mij mee…

‘Ik weet het niet,’ zuchtte Dolf. ‘Mijn vader zoekt me. Als ik hier wegga, zal hij me nooit meer kunnen vinden.’

‘Wil je gevonden worden?’ vroeg de student scherp.

‘Ja, nu wel.’

‘Nou, dan blijf je toch gewoon op je vader wachten.’

‘Jawel… maar Mariecke dan?’

‘Wat is er met Mariecke?’

‘Als mijn vader mij vindt, zal hij mij naar huis halen. Mariecke kan ik dan niet meenemen. Ik zou niets liever willen, maar het kán niet.’

‘Dat hoeft ook niet,’ zei Leonardo kalm. ‘Mariecke blijft bij mij.’

‘Meen je dat? O, vriend…’

Maar Dolf was toch wel verbaasd. Leonardo zei met afgewend gezicht: ‘Heb je haar wel eens goed bekeken, Rudolf? Ze is het liefste meisje van de wereld. Ik neem haar mee naar Pisa, breng haar bij mijn ouders en laat haar daar opvoeden. Met Frank en Peter ga ik dan naar Palermo, en als blijkt dat de keizer mij kan gebruiken, laat ik Mariecke ook komen en trouw met haar.’

‘En als ze dat niet wil?’

‘Natuurlijk wil ze — maar niet zolang jij in de buurt bent.’

Dolf kon het nauwelijks verwerken. Eén ogenblik was hij schreeuwend jaloers, toen zag hij in dat dit het beste was dat het meisje kon overkomen. Ze zou opgroeien tot een allerliefst vrouwtje: mooi, verstandig en zorgzaam. Ze hield van Leonardo bijna evenveel als van Rudolf.

‘Ze is nog zo jong…’ fluisterde hij.

‘Een jaar of elf. Over drie jaar is ze oud genoeg om te trouwen.’

Dolf wist dat het in deze tijd normaal was dat meisjes van dertien, veertien jaar werden uitgehuwelijkt, vooral in de betere kringen.

‘Zal je familie geen bezwaar maken? Mariecke is doodarm.’

Leonardo lachte zacht.

‘Ze heeft een gouden hart — dat is bruidsschat genoeg voor mij.’

Dolf knikte weer. Ergens van binnen deed het pijn. Binnen enkele dagen zou hij van allemaal afscheid moeten nemen. Zuchtend wendde hij zich af.

Frank kwam op hem toelopen.

‘Rudolf.’

‘Nu niet,’ mompelde Dolf verdrietig. ‘Ik heb geen zin om te praten.’

‘Maar…’

Dolf liep door. Ze waren intussen bij de abdij gekomen en hij wilde op zoek gaan naar Mariecke.

Frank greep hem bij de arm.

‘Je zei gisteren dat het zo belangrijk was.’

‘Wat dan?’

‘Het doosje.’

Met een ruk stond Dolf stil.

‘Doosje?’ vroeg hij schril.

De kleine leerlooier diepte een licht metalen voorwerp op.

‘Dit bedoelde je toch?’

Dolf greep er met zoveel geweld naar dat Frank ervan schrok. ‘Hoe kom je daar aan?’

‘Gevonden, deze ochtend.’

‘Waar? Weet je nog waar?’

‘In de stad. Het lag opeens voor mijn voeten toen Bertho en ik bij het paleis op jullie stonden te wachten.’

‘Hoe laat?’

‘Dat weet ik niet precies. Toen jullie bij de bisschop waren.’

Dat was een uur of tien, bedacht Dolf. Zenuwachtig peuterde hij het doosje open. Er zat een briefje in, precies gelijk aan de boodschap die Leonardo in Bari had gevonden. Alleen de cijfers onderaan weken af.

‘Ik had het je natuurlijk meteen moeten laten zien,’ zei Frank verontschuldigend, ‘maar toen jullie naar buiten kwamen met het goede nieuws, vergat ik het.’

‘Dat geeft niet. Denk je dat je de plek waar je het doosje opraapte, precies kunt terugvinden?’

‘Dat zal wel.’

‘Kom mee dan.’

‘Wat wil je doen?’

‘Terug naar de stad. Ik moet weten waar het lag.’

Een half uur later stonden ze weer op het Domplein van Brindisi. Frank wees naar de nauwe straat die daarop uitkwam en waar de ingang van het bisschoppelijk paleis lag.

‘Bertho en ik stonden hier, met onze ruggen tegen de muur geleund. En toen zag ik plotseling iets glinsteren, vlak voor mijn voeten. Ik raapte het op en…’

‘Het komt erop aan dat ik precies de plek weet. Weet je zeker dat het hier lag, en niet een meter verder?’ vroeg Dolf dringend. Twijfelend keek hij neer op het hobbelige plaveisel. Opgedroogde modder, stof en vuil zag hij. Geen enkel merkteken.

‘Ik stond hier,’ prevelde Frank, ‘ja, want de bobbel in de muur stak tussen mijn schouderbladen. En mijn voeten had ik zó… ja, en opeens lag dat ding naast mijn linkervoet, hier. Klopt, precies op die rode steen.’

Zijn vinger prikte in het stof. Dolf knielde ernaast. Hij veegde wat modder opzij en knikte.

‘We moeten de plaats duidelijk aangeven, zodat ik die morgenochtend kan herkennen.’

Radeloos keek hij rond. De kleine poort van de kanselarij van het bisschoppelijk paleis bracht hem op een idee.

‘Leg je hand op die plek, Frank. En wacht dan even op mij. Ik kom zo terug.’

Dolf stootte het poortje open en liep de kanselarij binnen. Hij vroeg naar de secretaris. Na veel vijven en zessen werd hij bij de man toegelaten.

‘Signore,’ zei Dolf in zijn gebroken taaltje, ‘ik kom met een verzoek. Mag ik even gebruik maken van uw schrijfgerei? Ik moet een boodschap aan mijn vader sturen.’

‘Kun je schrijven?’ vroeg de man verwonderd en hij keek naar Dolfs vodden.

Hij schoof Dolf over zijn lessenaar een ganzenveer en een potje inkt toe. Verbaasd zag hij hoe die haveloze jongen iets wits uit zijn zak haalde, de ganzenveer indoopte en voorzichtig begon met het tekenen van vreemde letters.

‘Kunt u mij zeggen welke datum we… eh… overmorgen hebben?’

‘Overmorgen? Sint-Mattheus natuurlijk!’

‘O ja…’

Eigenlijk wist Dolf nu nog niets, maar dat zouden ze thuis wel kunnen uitzoeken. Dus schreef hij op de achterzijde van dr. Simiaks boodschap:

Ik ben in Brindisi. De coördinaten op de ommezijde kunt u aanhouden. Eén etmaal nadat u dit leest, zal ik mij erop bevinden. Die dag heet hier Sint-Mattheus, de datum weet ik niet. Haal me terug.