‘Blijf daar,’ mompelde Ituralde. ‘Blijf waar je bent.’ Een handjevol bereden boogschutters vuurde weer, maar de rest deed dat wijselijk niet. Ze konden er nog een paar meer doden voordat de vijand buiten bereik was, maar deze groep was verslagen en het zou niet meer lang duren voordat elke pijl belangrijk werd. Het beste was nog wel dat geen van de boogschutters de achtervolging inzette.
Datzelfde kon niet van Lanasiet worden gezegd. Met wapperende mantels galoppeerden hij en zijn tweehonderd man achter de vluchtende groep aan. Ituralde kon hen bijna horen joelen, als jagers die achter een vluchtende prooi aan zaten.
‘Ik denk dat we Lanasiet niet meer zullen zien, Heer,’ zei Jaalam terwijl hij zijn grijze paard naast Ituralde inhield. Ituralde haalde zijn schouders op.
‘Misschien, jonge vriend. Misschien wordt hij nog verstandig. Hoe dan ook, ik had nooit gedacht dat de Taraboners met ons mee terug zouden keren naar Arad Doman. Jij wel?’
‘Nee, Heer,’ antwoordde de langere man, ‘maar ik dacht dat zijn eer tijdens het eerste gevecht wel stand zou houden.’ Ituralde keek door het kijkglas naar Lanasiet, die nog steeds voort galoppeerde. De man was weg, en het was onwaarschijnlijk dat hij ooit nog verstandig zou worden. Een derde van zijn troep was verdwenen, zo zeker alsof die damane hen had vermoord. Hij had op een paar dagen meer gerekend. Hij zou zijn plannen weer moeten wijzigen, of misschien zijn volgende doel.
Hij zette Lanasiet uit zijn hoofd en richtte het kijkglas op de mensen die waren vertrapt, en gromde van verrassing. Er lagen geen vertrapte lijken. Ze moesten zijn weggehaald door vrienden en buren, hoewel dat niet erg waarschijnlijk leek terwijl er een strijd gaande was aan de rand van het dorp, ongeveer even waarschijnlijk als wanneer ze zelf waren opgestaan en weggelopen.
‘Het is tijd om al die prachtige voorraden van de Seanchanen in brand te steken,’ zei hij. Hij schoof het kijkglas in de leren koker aan zijn zadel, zette zijn helm op en spoorde zijn paard aan de heuvel af, gevolgd door Jaalam en de anderen in rijen van twee. Sporen van karren en afgebrokkelde oevers wezen op een doorwaadbare plaats in de oostelijke stroom. ‘Jaalam, zeg een paar mannen dat ze de dorpelingen waarschuwen. Wat ze willen redden, moeten ze weghalen. Zeg dat ze moeten beginnen met de huizen die het dichtst bij het kamp staan.’ Als het vuur één kant op kon gaan, kon het zich ook de andere kant op verspreiden, en dat zou ook wel gebeuren. In feite had hij de belangrijkste brand al gesticht. Of op de sintels geblazen, althans. Als het Licht op hem scheen, als niemand was overmand door gretigheid of wanhoop over de houdgreep die de Seanchanen op Tarabon hadden, als niemand in een van de valkuilen was gevallen waarmee zelfs het beste plan om zeep kon worden geholpen, dan hadden in heel Tarabon meer dan twintigduizend man dit soort slagen toegebracht. Of dat zou nog gebeuren voor de dag om was. En morgen zouden ze het nog eens doen. Nu hoefde hij alleen nog maar zijn weg terug zien te vinden over meer dan vierhonderd span Tarabon, de Taraboonse Draakgezworenen kwijt zien te raken en zijn eigen mannen verzamelen, en dan de Vlakte van Almoth weer oversteken. Als het Licht op hem scheen, zou die brand de Seanchanen genoeg schade berokkenen om te zorgen dat ze in blinde woede achter hem aan kwamen. Hij hoopte dat ze verblind zouden zijn van woede. Dan zouden ze recht in de val lopen die hij had opgesteld. Als ze niet volgden, dan had hij tenminste zijn thuisland bevrijd van de Taraboners, en de Domani Draakgezworenen zover gekregen dat ze vochten vóór de koning in plaats van tegen hem. En als ze de valkuil ontdekten...
Ituralde reed glimlachend de heuvel af. Als ze de valkuil ontdekten, dan had hij al een ander plan klaar, en nog een daarachter. Hij keek altijd vooruit en hield altijd rekening met alle mogelijkheden die hij zich kon voorstellen, behalve als de Herrezen Draak zelf ineens voor hem opdook. Hij dacht dat de plannen die hij had, voorlopig wel genoeg zouden zijn.
Hoogvrouwe Suroth Sabelle Meldarath lag wakker in haar bed en staarde naar de zoldering. Er was geen maanlicht en de drie gebogen vensters die uitkeken op de paleistuin waren donker, maar haar ogen waren aan het duister gewend en ze kon de omtrekken zien van het ingewikkelde, geverfde pleisterwerk. De ochtend zou niet langer dan een uur of twee op zich laten wachten, maar ze had niet geslapen. Ze had de meeste nachten wakker gelegen sinds Tuon was verdwenen, en had alleen geslapen als de uitputting haar ogen had gesloten, ook al vocht ze nog zo hard om ze open te houden. De slaap bracht haar nachtmerries die ze liever wilde vergeten. Het was nooit echt koud in Ebo Dar, maar de nacht was vrij koel, genoeg om haar wakker te helpen houden terwijl ze onder niet meer dan een dun zijden laken lag. De vraag die haar dromen had bezoedeld was eenvoudig en wrang. Leefde Tuon nog, of was ze dood? De ontsnapping van de damane van de Atha’an Miere en de moord op koningin Tylin wezen erop dat ze dood was. Drie gebeurtenissen van dergelijke omvang in één nacht, dat was geen toeval meer, en de eerste twee waren van zichzelf al afgrijselijk genoeg om te wijzen op het ergste voor Tuon. Iemand probeerde angst te zaaien onder de Rhyagelle, Zij die Thuiskomen, misschien om de hele Terugkeer te verstoren. En hoe kon dat beter worden bereikt dan door Tuon te vermoorden? Erger nog, het moest een van hun eigen mensen geweest zijn. Omdat ze gesluierd aan land was gekomen, wist niemand hier wie Tuon was. Tylin was bijna zeker vermoord met de Ene Kracht, door een sul’dam en haar damane. Suroth had de mogelijkheid aangegrepen om te zeggen dat het de schuld was van de Aes Sedai. Uiteindelijk zou iemand echter vragen hoe een van die vrouwen onopgemerkt een paleis vol damane had kunnen binnenkomen in een stad vol damane. Er was minstens één sul’dam nodig geweest om de damane van het Zeevolk van haar teugel te ontdoen. En twee van haar eigen sul’dam waren op bijna datzelfde tijdstip verdwenen. Hoe dan ook, twee dagen later was hun verdwijning bekend geworden, en niemand had hen gezien sinds die nacht dat Tuon verdween. Ze geloofde niet dat ze ermee te maken hadden, hoewel ze in de kennels geweest waren. Ze kon zich niet voorstellen dat Renna of Seta een damane zou bevrijden. Ze hadden reden genoeg om weg te glippen en ergens ver weg een betrekking te zoeken, bij iemand die niets wist van hun smerige geheimpje, iemand zoals die Egeanin Tamarath, die een paar damane had gestolen. Dat was vreemd, voor iemand die pas tot het Bloed was verheven. Vreemd, maar onbelangrijk; ze wist niet hoe het in verband stond met de rest.
Waarschijnlijk waren de spanning en complexiteiten van de adel de eenvoudige zeevrouw te veel geworden. Nou, ze zou uiteindelijk worden gevonden en in hechtenis worden genomen. Belangrijk, en mogelijk dodelijk, was dat Renna en Seta weg waren, en niemand kon precies zeggen wanneer ze vertrokken waren. Als de verkeerde persoon besefte dat ze wel heel dicht bij dat kritieke tijdstip waren vertrokken en de verkeerde berekening maakte... Ze drukte haar handen tegen haar ogen en ademde zachtjes uit, bijna als een kreun.