Hij verstond het niet. Maar hij begreep het.
Meneer Ellemeet zat in het kantoor van de Hoofdredacteur van deKillendoornse Courant.
Hij hield de krant van vandaag opengevouwen op het buro en wees op een artikel.
‘Wat heeftdit te betekenen?’ vroeg hij. Hij was bleek van woede en zijn stem trilde.
Nu was het de Hoofdredacteur die zenuwachtig op z’n nagels beet. ‘Ik wist er helaas niets van,’ zei hij. ‘Ik heb het ook pasnu gelezen… het is buiten mijn weten in de krant gekomen…’
‘Daar heb ik niets mee te maken,’ riep Ellemeet. ‘Dit zijn lasterpraatjes. En het staat inuw krant!’
De Redactiekat zat in de vensterbank te luisteren met de oortjes omhoog en met grote verschrikte ogen.
‘Het spijt me verschrikkelijk,’ zuchtte de Hoofdredacteur. ‘De jongeman die dit geschreven heeft, is altijd erg betrouwbaar… hij schrijft uitmuntende stukjes, hij schrijft nooit roddelpraatjes, het is altijd de waarheid en…’
‘Wou u soms beweren datdit de waarheid is?’ schreeuwde meneer Ellemeet.
‘O nee, o nee zeker niet…’
Ook mijn Hoofdredacteur is laf… dacht de Redactiekat.
‘… ik wou alleen maar zeggen dat ik zijn stukjes nooit vooraf hoef te lezen… ze waren altijd juist… En dit kwam dus in de krant zonder dat ik het wist.’
‘Ik eis,’ zei Ellemeet en hij sloeg met z’n vuist op het buro, ‘ikeis, dat die jongeman vandaag nog een nieuw stuk schrijft omdit recht te zetten.’
‘Een uitstekende oplossing,’ zei de Hoofdredacteur opgelucht. ‘Het zal gebeuren.’
De Redactiekat luisterde niet langer. Hij sprong van de vensterbank en haastte zich naar het dak van Minoes.
‘Luister…’ zei de kat.
Minoes luisterde.
‘Bedankt,’ zei ze.
En ze ging naar binnen om het aan Tibbe te vertellen.‘Wel,’ zei Tibbe. ‘Dan weet ik dus wat me te wachten staat.’
De telefoon ging. Het was Tibbes baas.‘Ik moet naar de krant,’ zei Tibbe even later tegen Minoes. ‘Hij wil me dadelijk spreken.’
Negen paar katteogen keken hem na toen hij de trap af ging-
‘Het is toch heel redelijk wat ik van je vraag, Tibbe,’ zei de Hoofdredacteur. ‘Je hebt een geweldige blunder gemaakt. Je hebt iets geschreven dat beledigend is voor een bekend en geacht stadgenoot. Beledigend en bovendienonwaar. Hoe kom je er in hemelsnaam bij! Dat meneer Ellemeet de haringman omver heeft gereden!’
‘’t Is waar,’ zei Tibbe.
‘Wat voor bewijs heb je? Wat voor getuigen? Wie heeft het gezien?’
‘Een paar mensen weten ervan,’ zei Tibbe.
‘Zo. En wie zijn dat dan? En waarom hebben ze niets gezegd?’
‘Omdat ze bang zijn voor meneer Ellemeet. Hij houdt ze onder de duim. Ze durven niets te zeggen.’
‘Wel,’zuchtte z’n baas. ‘Het lijkt me allemaal erg onwaarschijnlijk. Maar zoals ik zei, je hebt een kans om het goed te maken. Je hoeft enkel maar een aardig stukje te schrijven over meneer Ellemeet. Je moet er natuurlijk in zetten dat het allemaal een domme vergissing van je was. En dat het je spijt. En verder vraagt hij of je iets aardigs wil schrijven over de Deodorantfabriek. Hoe fijn het is om op die fabriek te werken. En dat er zoveel lekkere geurtjes gemaakt worden in spuitbussen. En hoe vreselijk het zou zijn als er geen Deodorant was… Dat dan alle mensen stinkend zouden rondlopen… enfin, je begrijpt het… En hoe noodzakelijk het is dat de fabriek wordt uitgebreid. Dat doe je dus vandaag meteen, Tibbe. Is dat afgesproken?’
‘Nee,’ zei Tibbe.
Het was eventjes stil. De Redactiekat zat weer in de vensterbank en knipoogde bemoedigend tegen Tibbe.‘Nee? Wat bedoel je metnee? Dat je het niet doet?’
‘Dat bedoel ik,’ zei Tibbe.
‘Dit wordt ernstig,’ zei de baas. ‘Je was de laatste tijd zo goed op dreef. En nu zou je door je halsstarrigheid je baantje verliezen… Wees toch een beetje verstandig, Tibbe.’
Tibbe keek de Redactiekat in de ogen.
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Maar ik doe het niet.’
‘’t Is jammer,’ zuchtte z’n baas. ‘Dan heb ik verder niets meer te zeggen. Je kunt gaan, Tibbe.’
En Tibbe ging.
Op straat ontmoette hij meneer Smit.
‘Wat heb je nou toch gedaan, Tibbe?’ vroeg hij. ‘Ik heb zojuist de krant in de bus gevonden en wat lees ik daar? Praatjes! Leugens! Meneer Ellemeet, de voorzitter van onze Vereniging van Dierenvrienden…die zou katjes in een vuilnisbak begraven? En die zou de haringman omverrijden… en het niet aangeven… en gewoon doorrijden? Maar Tibbe, waar haal je het vandaan? Hoe krijg je‘t in je hersens. Foei! En ik had je nog willen vragen of je bij mijn lezing wou komen. De volgende week hou ik een lezing over “De Kat door de Eeuwen heen”. Ik had willen vragen of je daar een stukje over wou schrijven. Maar ik weet niet of ik jou de geschikte persoon vind…’
‘Het kan ook niet meer,’ zei Tibbe. ‘Want ik ben niet meer bij de krant.’
En hij liep mismoedig naar huis.
‘Nu ben ik dustoch ontslagen, juffrouw Minoes,’ zei hij. ‘Eerst heb ik door de katten m’n baantje behouden; nu ben ik door de katten m’n baantje weer kwijtgeraakt. Maar ik heb er geen spijt van.’
Hij zat op de bank en alle katten zaten ernstig om hem heen. Zelfs de kleintjes voelden dat het een serieus ogenblik was, ze speelden maar zwakjes met de veters van z’n schoenen.
‘Wij hebben het nog niet opgegeven,’ zei Minoes. ‘Vannacht staat er iets te gebeuren. Zodra het donker is komen de katten uit de buurt op ons dak vergaderen. Het wordt een Mauw-In.’
Die avond bleef Tibbe thuis met de jonge poesjes die te klein waren voor de vergadering. Hij hoorde de Mauw-In.
Hoeveel katten er waren kon hij niet gissen, maar aan het geluid te horen waren er meer dan honderd. Ze krijsten. Ze gilden en zongen af en toe de Mauwmauwsong.
Om een uur of elf werd er gebeld.
Het was mevrouw Van Dam. Ze kwam hijgend boven in haar bontjas en zei bits:‘Meneer Tibbe, ik heb er eens met m’n man over gepraat. En we vinden dat het nu maar eens uit moet zijn.’
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Tibbe.
‘Dit is geen fatsoenlijk huis meer, sinds u hier woont! Het is een broeinest van katten geworden. Luister toch eens… Luister zelf!’
Op het dak barstten de katten weer los.
‘Dit is toch niet uit te houden,’ ging mevrouw Van Dam verder. ‘En dan hier… wat zie ik? Zes jonge kattenook nog. Het zijn geloof ik dezelfde mormels die ik uit m’n caravan gehaald heb. Zes jongen plus die twee grote katten, plus die vreemde juffrouw die ook meer kat is dan mens… dat zijn er negen! Plus nog honderd op het dak, dat zijn er honderd negen…’
‘Plus twintig dooie katten,’ zei Tibbe, ‘dat is honderd negenentwintig.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ik bedoel uw jas. Daar zitten er twintig in.’
Mevrouw Van Dam werd nu ontzettend boos.‘Dat is het toppunt van brutaliteit,’ riep ze. ‘Mijn nertsjas! Wou u beweren dat het kattebont was? Wou u mij beledigen, zoals u die keurige meneer Ellemeet belasterd hebt in de krant? Want ik heb het wel gelezen! Een schande is het. En daarom heb ik met m’n man afgesproken dat u hier weg moet. Weg vanmijn zolder. Met uw hele katten-kraam. Tot het eind van de maand mag u blijven. Daarna verhuur ik de zolder aan iemand anders. Goeiendag.’
Dat van die bontjas had ik niet moeten zeggen, dacht Tibbe toen ze weg was. Niet dat het veel verschil maakt. Ze zou me er toch hebben uit gezet. Maar het was niet erg aardig van me. En nu ga ik naar bed.
Tibbe ging naar bed. Hij was zo doodmoe dat hij door de Mauw-In heen sliep en ook het gekriebel en gekrabbel van zes kleine katjes over zijn gezicht niet eens voelde. Hij hoorde Fluf niet thuiskomen. En de Jakkepoes niet die luid schreeuwend haar kinderen bij zich riep. En hij merkte niet dat Minoes in haar doos ging.
Toen hij wakker werd was het acht uur‘s morgens. Wat was er ook weer voor akeligs… dacht hij. O ja, ik ben m’n baan kwijt.En ik ben m’n huis kwijt. Wat moet ik nu? Waar moet ik heen met negen katten… en hoe moet ik ooit de vis verdienen voor zo’n groot kattengezin? Hij wilde er met Minoes over praten, maar ze was al weg.