Выбрать главу

Hij had het willen uitleggen. Maar er viel helemaal niets uit te leggen. De plaatjes waren maar al te duidelijk geweest. Meneer Ellemeet maakte een machteloos gebaar en ging de zaal uit.

Toen hij weg was, laaiden overal de gesprekken weer op.

‘Niet te geloven,’ zei de vrouw van de Wethouder. ‘De voorzitter van de Vereniging van Dierenvrienden. En hij schoot op katten! Hij schoot opmijn poes!’

‘Hij sloegmijn kind,’ zei de moeder van Bibi. ‘Dat is nog heel wat ernstiger. En hij is nogal liefst voorzitter van het comit? Kinderzorg.’

Bibi zat er heel zoet bij, alsof ze er niets mee te maken had.

‘Waarom heb je me daar nooit iets van verteld?’ vroeg haar moeder. ‘Dat je geslagen bent door die meneer?’

Maar Bibi zweeg. Ze keek Tibbe aan boven haar colaflesje en fluisterde tegen hem:‘Goed h??’

‘Geweldig,’ zei hij.

‘Die van mij heeft Minoes gemaakt,’ zei ze. ‘Ze zat in een boom.’ Tibbe keek rond of hij Minoes zag. Door de drukte was hij haar kwijtgeraakt. Hij liep rond en hoorde overal flarden van gesprekken.

De twee oude dametjes praatten weer.‘Best mogelijk dat er toch iets waars in zat.’ ‘Waarin?’

‘Dat stukje in de krant, weet je wel? Dat Ellemeet katjes in de vuilnisbak heeft gestopt.’

‘Ja natuurlijk, zo’n man is tot alles in staat. En dat van de haringkar is natuurlijk ook waar.’

Een eindje verderop stond meneer Smit te praten met Willem.

‘Hoe kon dat nou toch gebeuren, Willem?’ vroeg meneer Smit. ‘Die foto’s aan het eind… dat was helemaal de bedoeling niet. Hoe kwam dat nou…’

‘Juffrouw Minoes gaf ze me,’ zei Willem. ‘Ze vroeg of ik die voor de pauze wou afdraaien. Ik wist niet waarom, maar ze was erg aardig. En ze vroeg heterg lief.’

‘Zo zo…,’ zei meneer Smit. ‘Wel wel…’

‘En nou ik toch m’n baantje kwijt ben,’ ging Willem door, ‘… nou kan ik het ook wel zeggen.’

‘Wat?’ vroeg meneer Smit.

‘Ik was erbij,’ zei Willem.

‘Waarbij?’

‘Toen meneer Ellemeet met z’n wagen tegen de haringstal aan reed.’

‘Maar jongen toch!’ riep meneer Smit. ‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’

Er kwam nog iemand bij staan. De monteur van de garage.‘Dan zal ik ook maar vertellen wat ik weet,’ zei hij. ‘Er was veel schade aan de auto van Ellemeet.’

‘Dat moeten jullie niet aan mij vertellen,’ zei meneer Smit. ‘Je moet het aan de politie vertellen. Er zit toevallig een politieman in de zaal vanavond.’

Hij liep naar Tibbe die nog altijd rondliep op z’n eentje.

‘Tibbe,’ zei meneer Smit. ‘Ik vrees dat ik je verkeerd heb beoordeeld. Het spijt me. Ik geloof dat je het bij ‘t rechte eind had. Je moet over deze avond maar een stukje schrijven.’

‘Ik ben niet meer bij de krant,’ zei Tibbe.

Ook Minoes liep rond tussen de pratende en koffie drinkende mensen. Af en toe hoorde ze wat er gezegd werd:‘Die Tibbe had toch gelijk… het was waar wat ie schreef.’

‘Denk je heus?’

‘O vast!’

En ze was tevreden. Dit was immers de bedoeling geweest van het kattenplan.

Juist wilde ze teruggaan naar haar plaats, toen ze achter een glazen deur iets zwarts zag zitten. Het mauwde.

Minoes duwde de deur open en kwam in de hal van het hotel.

Het zwarte was de Monopoolkat.

‘Ik heb zo lang staan roepen,’ klaagde hij. ‘Ik durfde niet naar binnen met al die drukte, ‘t Is goed gegaan h??’

‘Het is uitstekend gegaan,’ zei Minoes. ‘Dank zij alle katten.’

‘Mooi zo,’ zei de Monopoolkat. ‘Maar ik heb je geroepen omdat er buiten iemand op je staat te wachten.’ ‘Wie is het?’ vroeg Minoes.

‘Je zuster. Buiten de draaideur, in de schaduw van de lindeboom. Of je even komt.’

Minoes werd kil en warm tegelijk. Net als toen in de tuin van tante Moortje… als er over haar zuster werd gepraat, begon haar keel op een rare manier te kloppen.

‘Ik kan niet,’ zei ze. ‘Ik moet terug. Er is een lezing.’

‘Kom nou,’ zei de Monopoolkat. ‘Wat kan jou die lezing schelen. Wat heb je aan “De Kat door de Eeuwen heen”, als de kat van nu op je zit te wachten?’

‘Ik ga toch niet,’ zei Minoes.

‘Waarom niet? Je bent toch niet bang voor je eigen zuster?’

‘Nee… of ja toch…’ zei Minoes. ‘Zeg maar dat ik nu niet kan.’

En toen Tibbe terugkwam op zijn plaats, zat Minoes er alweer, op de stoel naast hem.

De lezing van meneer Smit ging door, zonder verdere vreemde dingen.

Hoofdstuk 16

De Redactiekat

De volgende morgen was er een druk heen-en-weer-geloop op het dak.

Alle katten waren op de hoogte. De een had het doorverteld aan de ander, diezelfde nacht nog.

‘Dit is het beste nieuws sinds het Turfschip van Breda,’ zei de Schoolkat.

Ze zaten op het dak van de Verzekeringsbank. Minoes had nog nooit zoveel katten om zich heen gehad, en zeker niet op klaarlichte dag. Ze had een zakje vlees meegebracht en deelde uit naar alle kanten. Eukemeentje was zo wild van vreugde dat ze rauw begon te krijsen, een tikje ongepast voor een Kerkpoes.‘We gaan het vieren!’ schreeuwde ze.

‘Ja, we gaan het vieren,’ zei de Jakkepoes. Ze was trots dat ze weer helemaal op het hoogste dak kon klimmen ondanks haar poot.

‘Er valt nog niks te vieren,’ zei Minoes. ‘Mijn baas is nog altijd ontslagen en hij moet z’n huis uit over een paar dagen.’

‘Wacht maar…’ zei Schele Simon, ‘er kan vandaag nog van alles gebeuren. De stemming is omgeslagen. De mensen houden niet meer van Ellemeet. Mijn baas is woedend op ‘m.’

‘Ja, de mijne ook,’ zei de kat van de Wethouder.

‘De hele stad praat erover,’ zei de Monopoolkat. ‘En dit keer bedoel ik de mensen.’

Intussen zat Tibbe op z’n zolder, alleen met de zes kleine poesjes. Zijn grote katten zaten op het dak. Minoes ook.

Hij had haar nauwelijks gezien na de lezing en hij wilde haar nog allerlei dingen vragen.

Een beetje verloren liep hij rond. En toen werd er gebeld.

Het was meneer Van Dam, zijn benedenbuurman. Hij kwam een tikje verlegen naar boven en wilde niet gaan zitten.

‘Ik kom maar even,’ zei hij. ‘Ik heb gehoord, jongeman, dat mijn vrouw je de huur heeft opgezegd. Dat ze je weg wil hebben van de zolder. Ze heeft je de huur opgezegd zonder dat ik het wist. Ze had het niet mogen doen. Ik ben het er niet mee eens.’

Tibbe zei:‘Gaat u toch even zitten.’

Meneer Van Dam ging op het puntje van een stoel zitten.

‘Ze is een tikje te voortvarend,’ zei hij. ‘Ze was boos omdat er zoveel katten op het dak zaten. Maar ik heb meteen gezegd: “Dat kan Tibbe niet helpen, dat ligt aan de buurt. Er zijn nou eenmaal veel katten in de buurt.”’

Tibbe knikte.

‘En dat je zelf poezen hebt…’ ging meneer Van Dam verder, ‘daar hebben wij totaal geen last van. Zij vindt van wel… maarik vind van niet.’

‘Dank u,’ zei Tibbe.

‘En dan was ze verder heel boos over dat stukje van je in de krant,’ zei meneer Van Dam. ‘Maar we weten nu allemaal dat je groot gelijk had. Het was waar. Zojuist heb ik gehoord dat het Ellemeet was die de haringman aanreed. En de politie heeft eindelijk een paar getuigen gevonden.’

‘O,’ zei Tibbe. ‘Dat is mooi. Ik heb geen sigaretten want ik rook niet, maar wilt u misschien een pepermuntje?’

‘Heel graag,’ zei meneer Van Dam. ‘Je had toch ook een eh… een secretaresse… ergens…’ Hij keek vaag rond.

‘Ja,’ zei Tibbe, ‘maar ze is er nu niet. Ze zit op het dak.’

‘Aardige jonge poesjes heb je,’ zei meneer Van Dam. ‘Ik zou er graag eentje van hebben.’

‘O dat kan, als ze wat groter zijn,’ zei Tibbe.

‘Nee, het kan niet. Want mijn vrouw houdt niet van katten. Dus dan houdt alles op. Maareen ding wou ik je zeggen Tibbe:/^’blijft hier wonen. En daarmee uit.’

‘Dat is geweldig…’ zuchtte Tibbe.

Hij had het zo graag dadelijk aan Minoes willen vertellen, maar Minoes was er niet. En meteen toen meneer Van Dam de trap af was gegaan, werd er getelefoneerd.