‘Geen kattenpersdienst,’ zei Tibbe. ‘Een kattenPersdienst.’
Voor hem betekende deze regeling een redding. Het ging hem uitstekend.
Soms, als hij binnenkwam, vond hij Minoes in een hoekje van de zolder. Dan zat ze doodstil te turen naar een gaatje helemaal onder in de muur, vlak boven de vloer.
‘Juffrouw Minoes! Alweer iets dat u moet afleren! Wachten voor een muizegat! Dat doet een dame niet.’
Ze stond op en gaf hem vleierig een kopje.
‘Ook dat is onjuist,’ zei Tibbe met een zucht. ‘Een juffrouw geeft geen kopje. Hoogstens een kopje thee. Ik wou zo graag dat u al die kattige dingen afleerde.’
‘Kattig is geen goed woord,’ zei Minoes. ‘Het heetkats.’
‘Goed, kats dan. Maar ik heb het gevoel dat u aldoor katser en katser wordt. Het zou veel beter zijn als u wat meer met mensen in aanraking kwam. En niet alleen met katten. U moet eens wat minder op het dak en wat meer op straat, overdag.’
‘Dat durf ik niet, meneer Tibbe. Ik ben bang voor mensen.’
‘Onzin, wie is er nou bang voor mensen!’
Ze keek hem even aan met haar scheve ogen en draaide zich verlegen om.
Hoe kan ik zo iets zeggen, dacht hij. Terwijl ik zelf zo schuw ben en zo bang. En ook het liefst enkel met katten zou omgaan.
Maar hij besloot streng te blijven.
‘Wat zie ik nu weer!’ riep hij.
Minoes zat zich te wassen. Ze likte aan haar pols en wreef met de natte pols achter haar oortje.
‘Dat is het toppunt! Bah!’ schreeuwde Tibbe.
‘Het is alleen maar…’ stamelde Minoes, ‘omdat ik hoop dat het vlugger zal gaan.’
‘Dat wat vlugger zal gaan? Het wassen?’
‘Nee, dat gaat vlugger onder de douche. Maar het katworden. Ik heb altijd nog de hoop dat… ik wou toch maar liever poes wezen.’
Tibbe liet zich op de bank vallen.
‘Luister,’ zei hij. ‘Ik wou dat u ophield met die nonsens. U bent nooit poes geweest, dat is verbeelding, u hebt het gedroomd.’
Ze zweeg.
‘Heus,’ ging Tibbe door. ‘Allemaal onzin.’
Minoes geeuwde en stond op.
‘Wat gaat u doen?’
‘Ik ga in mijn doos,’ zei ze.
Fluf kronkelde zich om haar benen en samen met de grijze kat ging ze naar de hoek van de zolder waar haar doos stond.
Tibbe riep haar boos achterna:‘Als u dan een poes was… van wie was u dan de poes?’
Er kwam geen antwoord. Hij hoorde een zacht spinnerig gemauw. Een gesprek in het kats. Twee pratende katten achter het zolderschot.
Hoofdstuk 5
Secretaresse
Op een middag toen Tibbe de trap op ging naar z’n zolder, hoorde hij boven een woedend geschreeuw; het leek wel of er katten aan het vechten waren.
Hij stormde de rest van de trap op met drie treden tegelijk en stoof zijn woonkamer in.
Er was bezoek. Maar het was geen vriendelijke theevisite hier.
Op de grond zat het kleine meisje Bibi, tegenover haar zat Minoes ook op de grond, naast hen stond een leeg doosje en ze hielden allebei hun hand opiets. Ze krijsten allebei.
‘Wat is er? Wat hebben jullie daar?’ riep Tibbe.
‘Laat los!’ gilde Bibi.
‘Wat is dat dan?’ vroeg Tibbe weer.‘JuffrouwMinoes! Wilt u onmiddellijk loslaten!’
Minoes keek naar hem op en ze zag er katser uit dan ooit.
Ze had iets valsigs en moordzuchtigs in haar blik en ze liet niet los. Ze sloot haar hand met de spitse nageltjes nog steviger om datiets heen.
‘Laat los, zeg ik!’ Tibbe gaf haar een harde klap. Ze schoof achteruit en ze blies kwaadaardig, maar ze liet los. Het volgend ogenblik had ze hem gekrabd, heel pijnlijk over z’n neus.
En nu zag Tibbe wat het was: een witte muis. Nog ongedeerd.
Bibi nam de muis teder op en zette hem in het doosje, maar ze huilde nog van schrik en verontwaardiging.
‘Het ismijn muis…,’ snikte ze. ‘Ik wou ‘m enkel maar even laten zien en toen sprongzij erbovenop… ik ga weg. En ik kom hier nooit meer.’
‘Wacht even Bibi,’ zei Tibbe. ‘Loop niet meteen weg. Luister even. Dit is juffrouw Minoes. Ze is… ze is…’ hij dacht even na. ‘Ze is mijn secretaresse en meent het absoluut niet kwaad. Integendeel, ze houdt erg van muizen.’
Minoes was opgestaan en keek naar het dichte doosje. Het was duidelijk te zien dat ze erg van muizen hield, maar niet op de manier die Tibbe bedoelde.
‘Is het niet, juffrouw Minoes?’ vroeg Tibbe streng. ‘U wou de arme muis geen kwaad doen?’
Minoes boog haar hoofd en wilde hem kopjes geven, maar hij deed een stap opzij.
‘Wat heb je daar nog meer, Bibi?’ Tibbe wees op een grote collectebus.
‘Ik kwam met de bus rond,’ zei Bibi. ‘Ik kwam geld ophalen. Het is voor het kado. Het kado voor meneer Smit z’n jubileum. En u hebt bloed op uw neus.’
Tibbe veegde over z’n neus. Z’n hand was vol bloed.
‘Het hindert niet,’ zei hij. ‘Ik zal iets in de bus doen, Bibi.’
‘En ik kom de tekening laten zien,’ zei Bibi. Ze rolde een groot papier uit en nu riepen Tibbe en Minoes tegelijk: ‘Dat is de Jakkepoes! Wat lijkt ze goed.’
‘Het is voor de tekenwedstrijd voor school,’ zei Bibi. ‘Ik kwam ‘m even laten kijken.’
‘Hij is prachtig,’ zei Tibbe en hij voelde weer een druppel bloed langs z’n gezicht glijden.
‘Als ik nu even een pleister ga zoeken in het douchehok,’ zei hij bars, ‘dan hoop ik dat u zicheven zult kunnen beheersen, juffrouw Minoes.’ Hij zette het doosje met de muis op z’n schrijftafel, keek haar dreigend aan en ging achterwaarts de kamer uit.
Terwijl hij in het medicijnkastje rommelde hield hij z’n oren goed open. Ieder ogenblik kon er weer een nieuw getier losbreken.
Ik heb een secretaresse, dacht hij. Dat klinkt heel goed, het klinkt heel sjiek. Maar het is een secretaresse die de witte muizen van aardige kindertjes opvreet, als ze de kans krijgt.
Haastig ging hij weer naar binnen met een pleister scheef over z’n neus. En tot z’n grote verwondering waren ze dikke vrienden geworden in die korte tijd. Het doosje met de muis stond nog veilig op z’n buro.
‘Mag ik de zolder zien?’ vroeg Bibi. ‘De hele zolder?’
‘Natuurlijk,’ zei Tibbe. ‘Je mag overal rondlopen. Ik hebnog een kat… ik bedoel… ik heb ook eenkat. Fluf heet ie, maar hij zit buiten. Juffrouw Minoes, wilt u Bibi de hele zolder laten zien? Dan ga ik aan het werk.’
Terwijl Tibbe achter z’n schrijftafel zat hoorde hij die twee fluisteren achter het zolderschot in de rommelhoek. Hij was erg blij dat Minoes een kameraadje had gevonden en toen Bibi eindelijk wegging, zei hij: ‘Kom je nog eens terug?’
‘Ja,’ zei Bibi.
‘Vergeet je bus niet. Ik heb er iets in gedaan.’
‘O ja,’ zei Bibi.
‘En vergeet je tekening niet.’
‘O ja.’
‘En vergeet je doosje niet met de hm… je weet wel.’ Hij durfde het woord muis niet te zeggen in tegenwoordigheid van z’n secretaresse.
‘O ja.’
‘En ik hoop dat je de eerste prijs krijgt!’ riep Tibbe haar nog na.
Beneden, in het huis onder de zolder, woonde mevrouw Van Dam.
Gelukkig had Tibbe een eigen voordeur en een eigen trap, zodat hij nooit door het benedenhuis hoefde als hij binnenkwam of uitging.
Die middag zei mevrouw Van Dam tegen haar man:‘Leg die krant nou ‘s even neer. Ik moet met je praten.’
‘Waarover?’ vroeg haar man.
‘Het gaat over die bovenbuurman van ons.’
‘O, je bedoelt die jongeman? Die Tibbe? Wat is daarmee?’
‘Ik geloof dat hij iemand bij zich heeft.’
‘Wat bedoel je? Hoezo “bij zich heeft”?’
‘Ik geloof dat er een juffrouw bij hemin woont.’
‘Nou, dat is dan gezellig voor ‘m,’ zei meneer Van Dam. En hij pakte z’n krant weer op.
‘Ja, maar ik geloof dat het een erge rare juffrouw is,’ zei z’n vrouw weer.
‘In elk geval gaat het onsniets aan,’ zei hij.
Even was het stil. Toen zei ze:‘Ze zit aldoor op het dak.’
‘Wie?’
‘Die juffrouw, ‘s Nachts zit ze op het dak.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg meneer Van Dam. ‘Zit je zelf dan op het dak ‘s nachts?’
‘Nee, maar de buurvrouw kijkt wel eens uit haar dakraampje en ziet haar altijd zitten. Tussen een paar katten.’