‘Als je me een stukje vis geeft,’ zei de Schoolkat, ‘dan vertel ik je een nieuwtje voor de krant.’
Minoes gaf hem wat.
‘Geweldig nieuws,’ zei de Schoolkat. ‘De Zilvervloot is veroverd. Door Piet Hein. Zorg dat het in de krant komt.’ ‘Bedankt,’ zei Minoes.
Twee huizen verder zat Schele Simon, de Siamese kat van meneer Smit.
‘Geef me een stukje vis,’ zei hij, ‘dan zal ik je iets vertellen.’
Toen hij het stukje te pakken had, zei hij:‘Je moet nooit luisteren naar de Schoolkat. Hij zit altijd op school bij de geschiedenisles. Hij vindt het spannend en denkt dat het allemaalpas gebeurd is.’
‘Dat begreep ik wel,’ zei Minoes. ‘Maar wat wou je me vertellen?’
‘Dat,’ zei Simon.
‘Het is jullie alleen maar om de vis te doen,’ zei Minoes. ‘Maar ik heb gelukkig een heleboel bij me.’
Nu kwam ze voorbij de fabriek. Het was de Deodorantfabriek. Hier werden de spuitbussen met geurtjes gemaakt en het rook er naar vieze viooltjes. Lang niet zo lekker als bij de haringkar.
Minoes wilde haastig doorlopen, maar de kat van de fabriek kwam naar haar toe. De Deodorantkat was een zoon van de Jakkepoes. Hij rook heel erg naar viooltjes.
‘Je hebt zeker nieuws voor me, als ik je vis geef,’ zei Minoes.
‘Hoe raad je het zo?’ zei de kat.
‘Je kunt een beetje makreel krijgen.’
‘Ten eerste,’ zei de Deodorantkat, ‘is de aardigste kantinejongen van de fabriek er zojuist uit getrapt. Daar staat ie. Hij heet Willem. Erg jammer want hij was altijd zo aardig voor me en aaide me iedere dag.’
‘Waarom is hij weggejaagd?’ vroeg Minoes.
‘Hij kwam altijd te laat.’
‘Ja, jammer,’ zei Minoes. ‘Maar het is geen nieuwtje voor de krant.’
‘O niet? Goed, dit was dan ook Ten Eerste. Nu komt Ten Tweede: er zijn plannen om onze fabriek uit te breiden. Ik heb vandaag bij een Geheime Vergadering gezeten. Deze hele buurt wordt ??n enorme geurtjesfabriek.’
‘Dat is echt nieuws,’ zei Minoes. ‘Dank je wel.’
‘Maar de vergunning is er nog niet!’ riep de kat haar achterna. ‘Die moet van de Wethouder komen.’
Veel mensen had Minoes nog niet ontmoet op haar boodschappentocht. Katten wel en ze kwam er nog een stuk of wat tegen op weg naar de bakker.
De bakkersvrouw stond achter de toonbank en er waren een paar dames in de winkel. Minoes wachtte netjes haar beurt af, maar terwijl ze stond rond te kijken, kwam de Bakkerspoes Leent je luid mauwend de winkel in, uit het woonhuis.
Ze komt op mijn vis af, dacht Minoes eerst, maar toen verstond ze wat Leentje vertelde.
‘Mauw mauw… gauw gauw…’ riep de poes. ‘Vertel het aan de Vrouw… Gauw…’
Minoes ging haastig naar de toonbank en zei:‘Uw kleine jongetje Jaapje heeft de benzinefles te pakken. Boven, in uw badkamer.’
De bakkersvrouw keek haar verschrikt aan, liet de zachte puntjes op de toonbank vallen zonder een woord te zeggen en rende het woonhuis in.
Minoes voelde de blik van de twee vreemde dames in de winkel. Ze werd erg verlegen en was het liefst gauw weggelopen, maar nu kwam de bakkersvrouw terug.
‘Het was zo,’ hijgde ze. ‘Ik kom boven en daar staat mijn Jaapje van drie… met de benzinefles… hij stond eruit te schenken… je kunt ze ook geen moment alleen laten… Dank u wel dat u gewaarschuwd hebt juffrouw…’
Plotseling hield ze op en keek Minoes aan.
‘Hoe wist u dat eigenlijk?’ vroeg ze. ‘U kon toch niet van hieruit in mijn badkamer kijken?’
Minoes wou zeggen:‘Van uw poes Leentje…’ maar de dames keken zo. Ze hakkelde: ‘Ik… had er zo’n gevoel van.’
‘In elk geval bedankt. Wie was er aan de beurt?’
‘De juffrouw mag wel voorgaan,’ zeiden de twee dames.
Minoes kocht brood en beschuit. En ze betaalde.
Toen ze de winkel uit was, werd er dadelijk achter haar rug gepraat:‘Dat is die juffrouw van meneer Tibbe…’
‘Het is zijn secretaresse… en ze slaapt in een doos…’
‘En ze zit ‘s nachts op de daken…’
‘Een hele vreemde juffrouw…’
‘Wel,’ zei de bakkersvrouw, toen ze het allemaal gehoord had, ‘het mag dan een vreemde juffrouw zijn,mij heeft ze een geweldige dienst bewezen. En daarmee uit. Een halfje bruin, zei u?’
Intussen zat Tibbe te wachten.
Het was nu meer dan een uur geleden dat Minoes de deur uit was gegaan om boodschappen te doen. Enkel brood en vis, dat kon toch zo lang niet duren.
Hij zat aan zijn schrijftafel en beet ongerust op z’n nagels. Juist toen hij begon te overwegen of hij haar moest gaan zoeken, ging de telefoon.
‘Hallo,’ zei Tibbe.
‘Ja meneer Tibbe, u spreekt met mevrouw Van Dam. Van beneden. Weet u wel? Ik bel vanuit een telefooncel. Uw secretaresse zit in een boom. En ze kan er niet meer uit.’
‘O, dank u wel,’ zei Tibbe.
‘Tot uw dienst.’
Te laat riep hij nog:‘In welke boom?’ Maar ze had afgebeld.
‘Daar hebben we ‘t weer! Dat gedonder!’ riep Tibbe en hij draafde de straat op.
Eerst maar naar de Groenmarkt, daar zijn de meeste bomen.
Toen hij er aankwam, zag hij het al meteen. Er stond een heel groepje mensen omheen. Het was niet dezelfde boom van toen, het was een andere, nog hogere. Bibi stond er ook bij want de school was net uit.
‘Ze werd achterna gezeten door een hond,’ zei Bibi.
‘Ja, ja,’ zuchtte Tibbe. Hij kende het. ‘Hoe krijgen we haar weer naar beneden?’
‘De haringman is al bezig,’ zei Bibi. ‘Hij zit al bovenin. Hij helpt haar eruit.’
Onder grote belangstelling werd Minoes uit de takken geholpen, eerst op het dak van een groenteauto en daarna op straat.
‘Hartelijk bedankt,’ zei ze tegen de haringman en ze rook nog een laatste keer aan zijn mouw. ‘O, mijn mandje moet hier nog ergens staan.’
Tibbe pakte het op. Er zat brood in en beschuit en nog een heel klein beetje vis.
‘We moeten er toch iets aan doen,’ zei Tibbe toen ze thuis waren ‘Dit kan heus niet langer zo, juffrouw Minoes.’ 2e zat in een hoekje en keek berouwvol. ‘Het was dezelfde hond weer van toen,’ zei ze. ‘Hij heet Mars.’
‘Het gaat niet alleen om dat bomen-klimmen,’ zei Tibbe. ‘Het gaat om al die katse eigenschappen… U zult dat allemaal moeten afleren…’
‘Het was wel fijn om door de haringman gered te worden,’ zei Minoes peinzend.
Tibbe werd nog kribbiger maar voor hij iets kon zeggen riep ze:‘O ja, ik heb ook nog nieuws gehoord onderweg.’ Ze vertelde hem over de uitbreiding van de geurtjesfabriek. Het kalmeerde hem een beetje; hij had weer iets te schrijven.
Hoofdstuk 7
Jezuster is geweest
Toen Minoes de volgende nacht op het dak kwam, was de Jakkepoes er niet. Er zat een andere kat op haar te wachten. De Schoolkat.
‘Je hebt de groeten,’ zei hij. ‘Ze kan niet komen.’
‘Heeft ze kindertjes?’
‘Wel een stuk of zeventien geloof ik,’ zei de Schoolkat. ‘Waar zijn ze?’
‘Weet je het parkeerterrein achter het pompstation? Je kunt het best door de tuintjes gaan tot aan de grote meidoorn en dan door de heg. Op dat parkeerterrein staan een paar verlaten caravans. In een daarvan woont ze. Tijdelijk.’
‘Ik ga dadelijk naar haar toe,’ zei Minoes.
‘Geef me een stukje vis voor je gaat.’
‘’t Is niet voor jou bedoeld, het is voor de Jakkepoes. Ik heb ook melk bij me.’
‘Melk hoef ik niet. Als je me een stukje vis geeft vertel ik je een nieuwtje. Voor de krant.’
Minoes gaf hem een heel klein stukje.
‘De Geuzen zijn binnen de Poort,’ zei de Schoolkat. ‘Zorg vooral dat het gauw in de krant komt.’
‘Bedankt,’ zei Minoes. Ze begreep dat hij weer bij de geschiedenisles had gezeten.
Door de nachtelijke tuintjes kwam ze bij de garage waar overdag auto’s werden gerepareerd. De garage was dicht maar het tankstation was open; er scheen licht en er was radiomuziek, de hele nacht.
Blijkbaar had de Jakkepoes haar zin gekregen. Achtergrondmuziek.
Het parkeerterrein daarachter was donker. En heel stil. Er stonden wat slapende auto’s en helemaal aan het eind een rijtje caravans.