Baantjer Inc
Moord in een café
1
‘Laatste ronde!’ roept de geblondeerde barvrouw.
‘Nee, hè!’ jengelt een man aan de bar. Hij draagt oranje bretels die over zijn enorme buik spannen. Met zijn bierglas in de hand wuift hij om zich heen naar het groepje mannen met hetzelfde forse postuur als hij.
‘We zijn net binnen!’ De mannen stemmen luidkeels met hem in. ‘Jij staat hier al vanaf een uur of vijf vanmiddag te hijsen, Arie,’ zegt de barvrouw met haar harde stem boven het geroezemoes uit. ‘Hoog tijd dat je naar huis gaat. Je eten zal inmiddels wel koud zijn.’
Luid gelach klinkt op onder de stamgasten. Het is gezellig druk voor een doordeweekse dag. Het café doet huiskamerachtig aan. In het interieur is veel hout verwerkt. In combinatie met de gedempte verlichting en de dikke gordijnen die opgebonden langs de ramen hangen, heerst er een warme sfeer. De muziek is Nederlandstalig.
‘Daar hebben we tegenwoordig een magnetron voor!’ roept de man met de bretels vrolijk, terwijl hij zijn lege bierglas op de rand van de lambrisering naast de jukebox zet. ‘Maar je hebt gelijk, Anja, ik zou best een bordje warm eten lusten.’
‘Na al die gehaktballen en pinda’s die jij de hele avond hebt staan verstouwen?’ vraagt een oudere man met een half brilletje die aan een hoektafel zit bij het duistere gangetje dat naar de wc leidt. ‘Man, waar laat je het?’
‘Straks waarschijnlijk op dezelfde plek waar jij al die jenever van je laat, ome Kees!’ is het gevatte antwoord van de man met de bretels. ‘Doe mij nog maar een rondje voor de jongens, Anja! En geef ome Kees nog een pikketanissie. Die arme kerel in de hoek heeft nog steeds dorst!’
De stamgasten grinniken. Anja rekt haar nek uit en kijkt het café rond. Haar witblonde opgestoken haar licht op onder de spotjes die boven de bar hangen. Ze is zichtbaar trots op haar niet geringe boezem. Vragend gaat haar blik langs de mannen, die zich vooral bij de bar ophouden, en de vrouwen, die verspreid door het café zitten. De een na de ander doet zijn bestelling voor de laatste ronde.
Anja brengt de bestellingen rond. Als iedereen gehad heeft loopt ze met korte pasjes terug naar haar plaats. Demonstratief geeft ze dan aan dat de bar gesloten is door te beginnen met het schoonmaken van de afvoerbak en de biertap. Ze kijkt niet meer op.
‘Heb je er niet nog eentje voor ons, An?’ probeert een van de breedgebouwde mannen uit het groepje bij de jukebox. ‘Wij drinken veel sneller dan die ouwe kerels aan de bar, dus eigenlijk is het eerlijk.’
‘Dat had je gedacht!’ Een bejaarde man aan de bar draait zich om en heft zijn jeneverglaasje. ‘Daar ga je!’ Waarna hij het glas in één keer achteroverslaat.
Het is duidelijk: er wordt niets meer geschonken. Met Anja valt niet te marchanderen, dat weten alle vaste gasten van café Het Pronkjuweel.
Anja poleert de glazen een voor een. Het ziet er niet naar uit dat de bezoekers haast maken om naar huis te gaan. Maar als ze eenmaal droogstaan, maakt de een na de ander zijn vaste ronde: naar de wc, jas ophalen bij de kapstok, afrekenen aan de bar en ten slotte, onvermijdelijk, de deur uit en naar huis. Een enkeling besluit dat de avond nog jong genoeg is om ergens anders nog een vochtige versnapering te zoeken.
Van de weinige gasten die nog aanwezig zijn, in totaal misschien twaalf man, scharrelen sommigen tussen het toilet, de kapstok en de bar heen en weer. Als Anja opkijkt, ziet ze dat ome Kees met zijn kin op de borst onderuitgezakt aan zijn vaste tafeltje zit. Zijn glaasje jenever staat onaangeroerd voor hem op het pluchen kleedje, naast zijn oude hoedje.
‘Ome Kees!’ roept de barvrouw. ‘Het is de hoogste tijd!’ De oude man reageert niet.
‘Arie,’ sommeert Anja de man met de oranje bretels, die met zijn twee nog overgebleven maten tegen de bar leunt. ‘Maak jij ome Kees even wakker, hij is weer in slaap gevallen.’
‘Hij geeft geen sjoege, hè?’ Lachend loopt Arie naar het tafeltje, hij zakt door zijn knieën en pakt het jeneverglaasje. ‘Ome Kees, zal ik je jenever dan maar even opdrinken?’ zegt hij, overdreven hard en duidelijk pratend. Met een olijke blik over zijn schouder naar zijn vrienden aan de bar roept hij: ‘Want zo te zien heb je er niet meer zo’n trek in.’
Als de oude man nog niet reageert, zet Arie het glaasje terug op het tafeltje en zegt grijnzend tegen de barvrouw: ‘Nou, Anja, die ouwe is ver weg. Misschien moet hij vanavond maar bij jou blijven slapen.’
De mannen aan de bar lachen.
‘Van z’n lang zal z’n leven niet!’ zegt Anja beslist. ‘Als hij straks niet meer weet waar hij ook alweer woont, gaat hij maar bij het Leger des Heils slapen! Maar bij mij komt hij er niet in.’
‘Geldt dat voor ons allemaal?’ vraagt een van de brede mannen jolig.
‘Reken maar!’ Met strakke gebaren spoelt ze een glas schoon.
‘Aan mijn lijf geen polonaise.’
‘Schijnt heel leuk te zijn, polonaise,’ merkt een van de andere mannen op. Weer moeten ze allemaal lachen.
Dat verhevigt nog als de barvrouw water uit het net omgespoelde glas naar hem gooit en waarschuwt: ‘Kappen nou! Jij gaat maar lekker polonaise doen met je vrouw!’
Grinnikend buigt de man met de bretels zich over de bejaarde man, die onverstoorbaar onderuitgezakt aan het tafeltje zit. ‘Ome Kees, het is tijd om naar huis te gaan.’ Hij pakt hem bij zijn schouder en schudt eraan. ‘Drink dat jonkie nou effe op, man, dan kun je thuis verder slapen.’
Arie schrikt als de oude man nog verder in elkaar zakt en scheef op de stoel blijft hangen. En hij verstijft bijna als hij vervolgens naar de grond kijkt.
‘Anja, bel snel een ambulance!’ roept hij. ‘Hier ligt allemaal bloed! Ik ben bang dat ome Kees niet goed is geworden.’
De barvrouw kijkt hem even onderzoekend aan. Arie zal toch geen grapje maken? Maar nee, de man met de bretels is volkomen ernstig. Dus pakt ze snel de telefoon uit de standaard op de glazen plank en belt 112.
2
In iets minder dan twaalf minuten arriveert de ambulance. De wagen parkeert op de stoep vlak voor het café, waardoor er net genoeg ruimte overblijft in de zijstraat om ander verkeer door te laten.
Een ambulancebroeder haast zich door de miezerige regen naar binnen, waar de sfeerverlichting inmiddels heeft plaatsgemaakt voor het helle licht van ledlampen aan het plafond.
De barvrouw staat hem al bij de deur op te wachten en wijst. ‘Het gaat om die oude man daar.’
Afgezien van ome Kees, die nog altijd onderuitgezakt op de stoel zit, zijn er nog maar vijf stamgasten overgebleven. De man met de bretels staat nerveus bij het tafeltje van de oude man, de vier anderen zijn zwijgend op barkrukken gaan zitten, met hun rug naar de bar.
Buiten doet de chauffeur van de ambulance de achterklep van zijn wagen open en trekt er een brancard uit, waardoor de wielconstructie daaronder automatisch uitklapt. Hij rijdt de brancard naar de deur van het café.
Intussen is zijn collega op zijn hurken naast ome Kees gezakt. Hij bekijkt hem en voelt aan de gerimpelde hals van de oude man. Dan knikt hij. Over zijn schouder zegt hij tegen de barvrouw: ‘Ik ben bang dat we te laat zijn. Deze meneer is al een tijdje dood.’
‘Dood?’ Geschrokken brengt de barvrouw haar handen naar haar mond. ‘Maar net zat hij nog gewoon…’
De man met de bretels loopt naar haar toe en slaat een arm om haar schouders. ‘Rustig maar, Anja. Ome Kees is niet bepaald in de wieg gesmoord.’
‘Nee,’ voegt een van de brede mannen aan de bar daaraan toe. ‘En dit zou hij vast een mooie dood gevonden hebben: in zijn stamkroeg, met een jonge jenever voor zich.’
‘Wel zonde van dat jenevertje,’ zegt een van zijn maten.
‘Mannen, een beetje respect graag,’ waarschuwt de man met de bretels. ‘We hebben het hier wel over een dode, ja?’