‘Toen u het slachtoffer zijn borreltje bracht, was hij toen nog in leven?’ vraagt Graanoogst.
Ze knikt. ‘Gewoon, zoals hij altijd is, een praatje, een grapje, typisch ome Kees.’
‘Wat zei hij dan?’ wil Graanoogst weten.
Ze haalt haar schouders op. ‘Iets van dat er meer kerels zoals Arie zouden moeten zijn. Want die had net zijn jonge jenever betaald. Meer niet, geloof ik. Maar ik liep bij die laatste ronde ook van de een naar de ander, hè. Dat moet dus hooguit om een uur of kwart voor een zijn geweest, want ik begin die laatste ronde meestal kort na halfeen, dan is iedereen om een uur of een, uiterlijk halftwee buiten en kan ik rustig opruimen.’
‘Oké.’ Zijlstra neemt de vraagstelling weer over. ‘Pakweg kwart voor een dus. Maar kort daarna zat ome Kees ineens helemaal onderuitgezakt in zijn stoel. Hoeveel later zal dat geweest zijn? Tien minuten, een kwartier?’
‘Ja, zoiets. In ieder geval zeker geen halfuur, zo lang kan het niet geduurd hebben.’ Ze kijkt nadenkend naar het plafond. Zijlstra kijkt ook omhoog. Dat plafond zou wel een nieuwe verflaag kunnen gebruiken, constateert hij. Buiten rinkelt een tram.
‘Ineens zag iemand dat hij er zo bij zat,’ vervolgt Anja. ‘Arie ging nog naar hem toe om een geintje met hem uit te halen, want zijn jenever stond nog steeds op tafel. Maar ome Kees reageerde nergens meer op. En toen merkte Arie dat er iets met hem was, omdat hij allemaal bloed zag.’ Ze brengt haar hand naar haar mond. ‘Dat hou je toch werkelijk niet voor mogelijk?’
Omdat hij ziet dat haar ogen vochtig worden, vraagt Zijlstra sneclass="underline" ‘Daarna is dus de ambulance gebeld. Wie heeft dat gedaan?’
‘Ik. Ze waren er vrij snel. Maar toen ze kwamen was ome Kees dus al dood.’
‘Hij was waarschijnlijk zelfs al dood toen iedereen in de gaten kreeg dat er iets met hem was,’ zegt Graanoogst ter geruststelling. ‘Hebt u misschien nog gemerkt dat er mensen plotseling vertrokken toen u 112 belde?’
Weer kijkt ze nadenkend omhoog. ‘Als dat zo is, zal het mij misschien niet zijn opgevallen. Er gingen de hele tijd mensen weg, dat heb je na de laatste ronde.’
‘Oké,’ zegt Zijlstra opnieuw. ‘En kunt u ons misschien nog wat meer vertellen over meneer Van den Genugten zelf?’
‘Dat vroeg u gisteravond ook al.’ Ze trekt een pijnlijk gezicht. ‘Maar ik weet eerlijk gezegd helemaal niks van die man. Raar, hè? Ik ken hem al zo lang!’
‘Geen naaste familieleden, oud-collega’s, vrienden?’ probeert Zijlstra.
‘Nee.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, echt niet. Ome Kees kwam altijd alleen. Hij had wel eens verhalen, maar die gingen dan over DWS, daar was hij altijd fan van geweest, en later van FC Amsterdam. Nooit van Ajax, daar had hij altijd kritiek op.’
‘Kijk, zo komen we toch al ergens,’ zegt Graanoogst verheugd, terwijl hij een aantekening maakt. ‘En verder?’
‘Volgens mij heeft hij bij de RAI gewerkt of zo,’ probeert de barvrouw zich te herinneren. ‘Hij wist altijd precies welke beurzen er waren, en wanneer. En hij had het ook vaak over grote zeeschepen en SAIL Amsterdam, dat soort dingen.’
‘Ja, hij heeft vroeger in de havens gewerkt.’ Dat had de dikke man aan Zijlstra verteld. ‘Nog meer?’ vraagt hij.
‘Niet echt, nee.’
‘De manier waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, heeft veel weg van een executie.’ Graanoogst kijkt de vrouw indringend aan. ‘Weet u misschien of meneer Van den Genugten criminele contacten had? Of schulden? Waren er mensen die hem iets wilden aandoen?’
‘Pff.’ Ze krabt aan haar achterhoofd. ‘Ome Kees deed iedere week mee met de illegale lotto — o, sorry, dat hebben jullie niet gehoord! — maar verder zou ik het niet weten. Hij betaalde altijd zijn rekening, één of twee keer per maand, maar ik geloof niet dat hij er heel warmpjes bij zat. En schulden? Ik dacht het niet. In ieder geval nooit iets van gemerkt.’
De twee politiemannen kijken elkaar aan. ‘Jij nog niets?’ vraagt Graanoogst.
Zijlstra schudt zijn hoofd. ‘Nee, niks.’
‘Dan willen we u hartelijk bedanken,’ rondt Graanoogst het gesprek af. Hij staat op en trekt zijn jasje recht. ‘We hebben uw nummer, voor het geval we nog wat te vragen hebben. Belt u ons ook vooral als u nog iets te binnen schiet.’ Hij haalt een adreskaartje uit zijn zak. ‘Hier hebt u mijn kaartje.’
‘Dank u wel.’ De barvrouw staat op, knoopt haar jas dicht, pakt haar tasje en geeft de beide rechercheurs een hand. ‘Ik hoop echt dat u de klootzak vindt die onze ome Kees heeft vermoord.’
‘Gelooft u me, mevrouw, dat hopen wij ook,’ verzekert Graanoogst haar.
11
Terwijl Graanoogst de barvrouw naar beneden begeleidt, loopt Zijlstra naar de werkkamer van Ringeling en Van Amerongen. De vrouwen zitten allebei te bellen als hij binnenkomt. Zijlstra leunt tegen de muur naast de deur tot Latifa Ringeling als eerste neerlegt. Hij komt naast haar staan en geeft haar een plastic mapje. ‘Latifa, hierin zitten de lijsten die we van de stamgasten en de barvrouw hebben gevraagd.’ Haar strak geëpileerde donkere wenkbrauwen gaan omhoog. ‘Lijsten met wat?’
‘De namen van alle mensen van wie ze zich kunnen herinneren dat die op de avond van de moord in café Het Pronkjuweel zijn geweest. Kijk of je er chocola van kunt maken.’
Ringeling haalt de papieren en papiertjes uit de map en legt ze op haar bureau. ‘Oké, zo te zien hebben ze bij sommige ook telefoonnummers of adresgegevens gezet. We gaan erachteraan.’ ‘Zijn er onduidelijkheden of heb je meer info nodig, dan kun je het best eerst even navragen bij Anja te Gussinklo, dat is de barvrouw, of bij Arie Langerak, dat is de stamgast met de langste staat van dienst. Hun gegevens zitten gewoon in de computer.’
‘Komt voor elkaar,’ belooft Latifa. Als Zijlstra de kamer van zijn vrouwelijke collega’s uit loopt, komt net Graanoogst van de trap af de gang in. Zijlstra gaat naar hem toe. ‘Oscar, zullen we eerst maar eens bij ome Kees thuis gaan kijken?’
Graanoogst knikt. ‘Mijn idee. Even kijken of de jongens al meer weten.’
Hij haalt zijn mobiel uit zijn zak en drukt een van de voorkeurtoetsen in. ‘Karadag.’
‘Mussi, met Oscar. Wij gaan zo naar het huisadres van het slachtoffer. Hoe gaat het met het buurtonderzoek?’
‘Zijn we met zes man aan bezig. We hebben de buren van die man al gesproken. Vooral de benedenbuurvrouw was nuttig. Zij heeft ook een sleutel van het woonhuis aan de Gasthuisdwarsstraat.’
‘Ah, mooi! Welke buurvrouw is dat?’
‘Mevrouw Van Eijck, woont op nummer 26. Kan niet missen, je ziet haar direct achter de geraniums zitten. Houdt alles in de gaten, die ouwe dame.’
‘Gaan we zo naartoe. En dan bekijken we het huis van die man zelf. Hebben jullie al iets?’
‘Niet echt. Aan het eind van de middag doen we verslag.’
‘Ja, tot dan. Bedankt.’
Graanoogst verbreekt de verbinding en grijnst. ‘We hebben te maken met een klassieke benedenbuurvrouw. Ze heeft zelfs een sleutel.’
‘Heel goed,’ zegt Zijlstra. ‘Dat is een vrouw naar mijn hart.’
‘Ai, dan kan ik er beter alleen heen gaan,’ zegt Graanoogst met een grimas. ‘Het arme mens.’
De benedenbuurvrouw heeft de twee rechercheurs waarschijnlijk al zien parkeren, want vrijwel onmiddellijk nadat Graanoogst op de bel van Gasthuisdwarsstraat 26 drukt, zwaait de voordeur open.
‘Goedemiddag,’ groet een vriendelijke oude vrouw met pientere ogen.
‘Goedemiddag, mevrouw, recherche Amsterdam-Amstelland Zuid, bureau Ferdinand Bol, mijn naam is Graanoogst en dit is mijn collega Zijlstra.’
‘O, de mijne is Van Eijck, Agnes van Eijck, met ceekaa. Wilt u binnenkomen?’
Graanoogst grinnikt en kijkt Zijlstra knipogend aan voordat ze de vrouw volgen door een smalle gang. Onder de stoppenkast staat een rollator. De huiskamer is zeer ouderwets, maar niet ongezellig ingericht. Vitrages en gordijnen voor de ramen, olieverfschilderijen op het gestreepte behang, een schouw met tientallen foto’s, en rond een salontafeltje staan twee gemakkelijke fauteuils. In een ervan ligt een dikke witte kat te slapen.