‘Laten we maar aan de eettafel gaan zitten,’ stelt de oude dame voor, ‘want u zult wel willen schrijven.’ Ze loopt bedrijvig heen en weer met kopjes, schoteltjes, lepeltjes, een koektrommel en een suikerpot. ‘Dat deden uw collega’s straks ook. Die waren hier maar heel even, omdat ze zeiden dat u nog zou komen. U wilt toch wel koffie?’
‘Natuurlijk,’ antwoordt Graanoogst hartelijk. Hij trekt een van de rechte eetkamerstoelen naar achteren en gaat erop zitten. Op de tafel ligt een dik tafelkleed met franjes. Zijlstra neemt plaats tegenover Graanoogst. De oude vrouw draagt een paarse jurk met een grijs vest en ze loopt op bruine sloffen. Ze gaat naar de keuken en komt al snel weer terug met een volle koffiepot. ‘Ik wist dat u kwam,’ zegt ze bijna verontschuldigend, terwijl ze drie kopjes vol schenkt. ‘Ik zal nog even melk voor u halen. Of gebruikt u dat niet?’
‘Ik wel, graag.’ Graanoogst glimlacht naar haar.
Hij wacht tot hun gastvrouw bij hen is komen zitten en de koekjes heeft rondgedeeld, voordat hij begint met vragen. ‘U hebt een sleutel van de woning van meneer Van den Genugten, begrijp ik.’
‘Jazeker, en Kees had er een van mijn huis.’ Ze doopt een koekje in haar koffie en hapt het vochtige gedeelte eraf. Zodra ze haar mond leeg heeft, vervolgt ze: ‘Je moet als buren op elkaar letten. Vooral als je een beetje op leeftijd raakt, vindt u ook niet?’ Zijlstra grijnst en zegt fijntjes: ‘Ik denk dat mevrouw het nu tegen jou heeft, Oscar.’
Graanoogst doet net alsof hij dat niet heeft gehoord. ‘Kende u meneer Van den Genugten al lang?’
‘Wat heet lang? Ik kende Kees al uit de tijd dat we als kind allebei nog in de buurt van het Van der Helstplein woonden. Toen was hij net met Lenie en kende ik mijn Wouter nog niet. Dat zal zo’n zestig jaar geleden zijn. Als het niet meer is.’ Ze vouwt haar handen rond haar koffiekopje. ‘Maar in de tussentijd zijn we elkaar jarenlang uit het oog verloren, hoor.’
‘Sinds wanneer woont u onder en boven elkaar?’ vraagt Graanoogst.
‘Kees is hier een jaar of tien geleden komen wonen, toen Lenie net overleden was,’ vertelt de oude vrouw. ‘Een paar jaar voordat mijn Wouter hier op een dag zomaar dood in de woonkamer lag toen ik terugkwam met mijn boodschappen. Dat zal ik nooit vergeten. Ik heb niet eens afscheid van hem kunnen nemen.’
‘Dat is erg,’ beaamt Graanoogst. Hij zwijgt even om zijn medeleven te onderstrepen, dan vraagt hij: ‘Had u veel contact met meneer Van den Genugten?’
Mevrouw Van Eijck zet haar kopje zorgvuldig precies in het midden van haar schoteltje. ‘Niet echt veel, nee. We kwamen niet bij elkaar over de vloer, als u dat soms bedoelt. Maar je bent buren, hè, en je kent elkaar. Dus maak je wel eens een praatje als je elkaar tegenkomt. We deelden de krant. En we hadden dus ook elkaars sleutel.’
‘Maakte u daar wel eens gebruik van?’ mengt Zijlstra zich in het gesprek.
‘Nou nee, jongeman,’ antwoordt ze. ‘Ik ga daar natuurlijk niet zomaar naar binnen als Kees er zelf is, hè. En hij ging eigenlijk nooit op vakantie, dus plantjes water geven hoefde ook niet. Ik zou niet weten of hij die nog heeft, trouwens.’
‘U weet dat meneer Van den Genugten is vermoord,’ neemt Graanoogst het weer over. ‘Hebt u misschien enig idee waarom?’ ‘Ach nee, die arme Kees. Wie wil zo’n ouwe kerel nou vermoorden? Ik bedoeclass="underline" hoeveel jaar heeft zo’n man nou nog helemaal? Dat heeft toch geen nut?’ Ze heft haar handen. ‘Sommige mensen zijn gewoon niet goed wijs.’
Graanoogst grinnikt. ‘Maar toch heeft iemand het nodig gevonden om hem neer te steken. En nu zijn wij op zoek naar een motief. Waarom doet iemand zoiets? Het zou natuurlijk iets met geld te maken kunnen hebben. Is u de laatste tijd iets opgevallen? Heeft meneer Van den Genugten bijvoorbeeld opvallend bezoek gehad de laatste tijd, of ander bezoek dan anders?’ Ze kijkt hem schuin aan. ‘Het is natuurlijk niet zo dat ik hier de hele dag door het raam naar buiten zit te koekeloeren.’
Even wacht ze of een van de twee mannen daar iets op te zeggen heeft. De rechercheurs zwijgen echter wijselijk en kijken elkaar niet aan.
‘Maar af en toe zie je nog wel eens wat,’ vervolgt ze dan. ‘Normaal gesproken kreeg Kees nooit veel bezoek. Heel af en toe kwam er eens iemand langs, en die bleef dan ook nog heel kort.’ Ze buigt zich samenzweerderig wat naar voren. ‘Tot deze zomer. Vanwege het wereldkampioenschap voetbal had Kees zo’n grote televisie gekocht, zo’n hele brede, weet u wel. Wel mooi plat, maar zo’n ontzettend bakbeest dat je hem eigenlijk aan de muur moet hangen omdat hij nergens op past. Afijn, zo’n tv dus.’
De twee mannen knikken en zwijgen. De oude dame kijkt om zich heen alsof ze controleert of er niemand meeluistert. Haar ogen glinsteren. ‘Nou, toen dat ding bezorgd werd, zei ik al tegen mezelf: Agnes, zeg ik — want zo heet ik dus — Agnes, dat is veel te duur voor Kees. Ik bedoel maar: we hebben het allemaal niet breed, en hij zit ook nog eens elke avond in de kroeg. Ja toch? Niet dan? Dat kost ook een paar centen! Maar goed, ik zei dus aclass="underline" zo’n enorme televisie kan een man als Kees eigenlijk niet betalen.’
‘Hij kan toch een erfenisje gekregen hebben of de Staatsloterij hebben gewonnen,’ suggereert Zijlstra voorzichtig.
‘Ga toch weg!’ De oude vrouw maakt een wegzwaaiende beweging met haar hand. ‘Hij zoop als een ketter, die ouwe Kees, maar gokken deed-ie niet. Zelfs kinderen van de Grote Clubactie stuurde hij aan de deur weg, want van loterijen moest hij niks hebben. En een erfenisje? Geloof je het zelf? Die man heeft zijn familie volgens mij al in geen jaren gezien.’
‘Had hij dan familie, dat u weet?’ vraagt Graanoogst meteen. Ze trekt een onwetend gezicht. ‘Wie zal het zeggen? Ik heb wel eens gehoord dat Lenie en hij een zoon hadden. Maar die heeft dan beslist al in geen jaren naar z’n ouwe vader omgekeken, want ík heb hem hier in ieder geval nog nooit gezien.’ Ze gaat rechtop zitten en trekt een venijnig gezicht. ‘Kinderen kunnen soms zo ondankbaar zijn!’
‘Oké, maar u was iets aan het vertellen, geloof ik,’ probeert Zijlstra haar weer bij haar oorspronkelijke verhaal te brengen. ‘Over die tv.’
‘O ja, dat is waar ook.’ Ze buigt weer wat naar voren. ‘Nou, reken maar dat die tv hem veel te veel gekost heeft. Dat krijg je als gewone mensen de dure meneer willen uithangen, hè! Want weet u wie er na de zomer ineens zowat elke maand begon langs te komen, steevast aan het begin van de maand?’
De twee rechercheurs hebben geen idee, dus wachten ze rustig wat de oude vrouw hun toch wel zal vertellen.’
‘Gore Gerard!’ zegt ze triomfantelijk.
Graanoogst en Zijlstra kijken elkaar verbaasd aan, maar bij geen van hen gaat bij het horen van die naam een belletje rinkelen.
‘Kom op!’ De oude vrouw laat haar blik verontwaardigd van de een naar de ander gaan. ‘Gore Gerard van Avezaath! Die moet u toch wel kennen! U bent toch van de politie? Die man heeft zelfs nog in de gevangenis gezeten! Wel twee keer, geloof ik, maar daar moet je me niet aan ophangen.’
‘Er hebben wel meer mensen in de gevangenis gezeten, mevrouw Van Eijck,’ sust Graanoogst haar. ‘En u ophangen zullen we echt niet doen. Maar kunt u ons misschien iets meer vertellen over die eh… Gore Gerard. En wat hij kwam doen bij uw bovenbuurman.’
‘Natuurlijk!’ Ze schuift haar kopje wat verder op tafel en leunt nu op haar ellebogen naar voren. ‘Als Gore Gerard bij je aan de deur komt, is dat meestal geen goed nieuws.’ Ze spreekt op samenzweerderige toon. ‘Vroeger heeft hij gebokst of geworsteld, dat weet ik niet precies. Maar wel dat hij heel sterk is. En mensen erg veel pijn kan doen.’ Ze gaat weer achteruit zitten.