Zijlstra kijkt hem met grote ogen aan. ‘Wat? En dat zegt mijn eigen partner?’
Graanoogst staat weer op. ‘Inderdaad. Want jij bent af en toe een grote kleuter, Hendrick. Ik hoop echt dat je dat zelf ook eens leert in te zien.’
Terwijl Zijlstra hem stomverbaasd opneemt, trekt Oscar zijn jas aan. In de deuropening blijft hij staan en draait zich om. ‘Verder wens ik je een vrolijke rest van de dag toe. Morgen gaan we meneer Gore Gerard met een bezoekje verblijden. Nu ga ik naar huis, anders krijg ik op m’n kop omdat ik te laat ben voor het eten. Aju.’
Zwijgend ziet Zijlstra zijn gezette collega vertrekken. Dan draait hij zich bruusk om naar zijn computer en bekijkt de e-mails van die dag. Dat kost hem nog geen kwartier. Daarna werpt hij een blik op zijn horloge, pakt zijn mobieltje en belt het nummer van Jacqueline. Vrijwel meteen hoort hij haar stem. ‘Dit is de voicemail van Jacqueline Stoelenga. Ik ben op dit moment niet in de gelegenheid om de telefoon aan te nemen. Laat een boodschap achter na de piep.’
Zijlstra wacht tot de piep geklonken heeft en spreekt dan in: ‘Ha Jacq, met Hendrick. Sorry, dat het gisteravond zo gelopen is. Misschien kan ik het vanavond goedmaken. Dan heb ik geen dienst. Bel me terug! Ik zit nog op de Ferdinand Bol, je hebt m’n directe nummer. Liefs, Hendrick.’
Hij pakt de bureaustoel van Graanoogst, zet die naast zijn eigen bureau en legt zijn voeten erop. Hoewel hij nu schuin voor zijn computer zit, begint hij een spelletje patience op het beeldscherm. Het eerste spelletje is nog niet uit of de telefoon op zijn bureau gaat. Hij grijnst: zie je wel dat Jacqueline niet boos kan blijven op hem! Snel pakt hij de hoorn. ‘Hallo, met Hendrick Zijlstra!’
Aan de andere kant van de lijn hoort hij de stem van zijn moeder. ‘Moet je dan niet zeggen: bureau Ferdinand Bol, of recherche Amstelland of zoiets?’
Zijlstra haalt diep adem voordat hij zegt: ‘Ha mam, leuk je te horen. Ik dacht net aan je.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Nee, echt! Ik wilde je vanavond nog bellen.’
‘Maakt me niet uit. Als je morgen maar komt.’
‘Morgen…’ zegt Zijlstra langzaam. Zijn hersens werken razendsnel. Heeft hij morgen met zijn moeder afgesproken? Daar kan hij zich niets van herinneren.
‘Je wou toch niet zeggen dat je mijn verjaardag vergeten bent, hè?’
Haar stem klinkt zo dreigend dat Zijlstra haastig antwoordt: ‘Nee, wat dacht jij nou! Natuurlijk niet! Ik zal daar de verjaardag van mijn eigen moedertje vergeten, hoe kom je d’r bij! Nee, hoor, ik zat me alleen af te vragen of we al een tijd hadden afgesproken.’
‘Gewoon voor het eten, dat spreekt vanzelf. Astrid en Patrick komen ook, met Sven en de tweeling.’
Zijlstra sluit zijn ogen. Hij houdt echt van zijn moeder, maar hij kan haar goedbedoelde bemoeizucht slechts met mate verdragen. Als het aan zijn moeder lag, kwam hij daar minstens één keer per week eten; en dat is hem veel te vaak. Zijn zus Astrid is zo verstandig geweest om zich ver genoeg van het centrum van Amsterdam te vestigen dat ze haar moeder niet te vaak over de vloer krijgt. Ze woont met haar man Patrick inmiddels al jaren in een nieuwbouwwijk in Zaanstad. En echt, Zijlstra is ook gek op zijn zus en zwager, zijn neefje Sven, en Annette en Bernadette, zijn twee kleine nichtjes. Maar de gedachte dat hij met al die familieleden tegelijkertijd aan tafel moet, grijpt hem naar de keel. Het is al erg genoeg dat hij zich met goed fatsoen niet kan onttrekken aan het jaarlijkse kerstdiner bij zijn moeder thuis.
‘O, dat lijkt me gezellig,’ reageert hij schijnheilig. ‘Hartstikke fijn om weer eens met z’n allen bij elkaar te zijn. Ik hoop echt dat ik het red.’
‘Hoe bedoel je?’
Hij hoort de achterdocht in de stem van zijn moeder en een onwillekeurige glimlach trekt om zijn mond. Ze kent hem te goed. ‘Nou ja, we zitten een beetje midden in een moordzaak, weet je wel. Misschien heb je er iets over gelezen in de krant vanmorgen: die moord in een café.’
‘O ja, Het Pronkjuweel, toch? Dat was zelfs op AT5, daar heb ik net nog naar zitten kijken.’
‘Was het op de tv? Dat wist ik niet. Oké, dan begrijp je in ieder geval waar we zo druk mee zijn. Dus daarom zou het best kunnen dat ik morgen het eten niet red en dat ik wat later kom.’
‘Probeer het eten maar wel te halen, want ik heb gehaktballen.’ Dat is een stevig argument: Hendrick kan de gehaktballen van zijn moeder maar moeilijk weerstaan. Zo lekker als zij ze maakt, heeft hij ze nog nooit ergens anders gegeten. Maar hij laat zich niet vermurwen: ‘Misschien ben ik er zelfs pas in de loop van de avond, ik weet niet hoe het loopt.’
‘Als je het waagt om niet te komen, kijk ik je nooit meer aan!’ dreigt ze. ‘Bovendien komen oom Jur en tante Marretje ook. Misschien heeft je oom wel een paar nuttige tips voor die moordzaak van je!’
Zijlstra houdt zich met moeite in. Zijn bijna pensioengerechtigde oom Jurriaan de Cock is een beroemdheid bij de Amsterdamse politie, inspecteur bij het bureau Warmoesstraat met een enorme staat van dienst. Sinds hijzelf bij de politie is gegaan, heeft Zijlstra echter altijd tegen die grote reputatie van zijn oom moeten opboksen. Sommigen van zijn superieuren — zoals Leo Esterik en ook inspecteur Albert ter Schegget — denken dat het feit dat Zijlstra al op jonge leeftijd bij de recherche kon komen in ieder geval deels te danken is aan zijn beroemde oom. Hij wil daarom dolgraag bewijzen dat hij zijn werk op eigen kracht aankan. Juist daarom heeft hij er zo’n hekel aan dat zijn moeder bijna geen gelegenheid voorbij laat gaan om erop te wijzen dat oom Jur hem wel eens zou kunnen helpen.
‘Met zijn enorme ervaring ziet je oom misschien dingen waar jij nog niet aan toe bent,’ vervolgt zijn moeder.
‘Ja, mam, ik weet het. En ik kom morgenavond. Maar ik weet dus nog niet hoe laat. Nu moet ik hangen, hoor, want ze staan hier op me te wachten.’
‘Ik zal morgenavond ook op je wachten, jongen. O, en Hendrick?’
‘Ja, mam?’
‘Ik reken erop dat je morgen een echt cadeautje voor me meeneemt. Niet weer iets wat je op weg naar mij bij een benzinepomp hebt gekocht of zo.’
‘O, dat is maar één keer gebeurd, toen ik het heel druk had!’ werpt hij verontwaardigd tegen. Meteen beseft hij dat hij er beter aan had gedaan niet op haar sneer te reageren. Waarom lukt haar dat toch iedere keer, vraagt hij zich kregel af. ‘Oké, mam, ik zie je morgen. Met een cadeautje. Een echt cadeautje! Dag, mam.’
‘Dag, jongen.’
Hij legt de hoorn neer en zakt achterover in zijn bureaustoel. Op een of andere manier krijgt ze het altijd voor elkaar dat hij zich ergens schuldig om voelt. Hoe doen moeders dat toch? Geirriteerd pakt hij zijn mobiel en drukt maar weer eens op de herhaaltoets. Nog geïrriteerder verbreekt hij de verbinding zodra hij de voicemail van Jacqueline hoort. Zijlstra denkt even na, staat dan op en graait naar zijn jack dat hij haastig aantrekt en hij duwt de bureaula dicht met zijn voet. Met twee treden tegelijk springt hij de trap af naar beneden. Buiten regent het weer. Hij zet zijn petje op en trekt de klep diep over zijn ogen.
Zijn auto laat hij staan en ondanks de regen gaat hij te voet de stad in. Al lopend probeert hij nog een keer het nummer van Jacqueline, maar weer krijgt hij haar voicemail.
Het is koopavond, maar Zijlstra heeft totaal geen zin om al achter een cadeautje voor zijn moeder aan te gaan. In feite heeft hij niet het flauwste idee wat hij voor haar zou moeten kopen. Misschien is het verstandig als hij daar zijn zus over belt, om even te overleggen. Vanavond nog. Of anders morgenochtend, zodat hij nog tijd heeft om iets te gaan kopen.
De regen houdt aan. Zijlstra steekt zijn handen in zijn jaszakken en loopt iets voorovergebogen, met opgetrokken schouders. Eigenlijk had hij gehoopt vanavond met Jacqueline ergens te kunnen gaan eten. De boel uitpraten, misschien nog ergens wat gaan drinken en dan maar zien wat ervan komt. Maar dan moet die trut natuurlijk wel opnemen.