Выбрать главу

Hij gaat in een portiek staan, pakt zijn mobiel nog maar eens en probeert of ze dit keer wél wil opnemen. Weer niet. Hij baalt en denkt na. Eerlijk gezegd hoopte hij echt dat het iets zou worden met Jacqueline: een mooie, intelligente vrouw met een goed gevoel voor humor. Oké, ze zijn misschien niet ideaal begonnen, maar toch.

Aarzelend kijkt hij naar zijn mobiel. Zal hij dan toch nog een poging wagen? Of misschien een van zijn andere vriendinnen bellen? Eerst maar wat eten, besluit hij.

Bij een Grieks-Italiaans restaurant aan de Ceintuurbaan werkt hij een pizza, een salade en een halve karaf wijn naar binnen. Na een afsluitende kop koffie met een glaasje ouzo van de zaak staat hij weer buiten in de treurig makende motregen.

Café Het Pronkjuweel zit schuin aan de overkant, ziet hij nu pas. Is het toeval dat hij hierheen is gelopen? Zijlstra heeft dagen dat hij niet in toeval gelooft, dus steekt hij op een holletje de straat over en gaat er naar binnen.

Het is warm en gezellig druk in het café. Zijlstra doet zijn petje in zijn zak, ritst zijn natte jack open en hangt het aan de kapstok bij de deur. Dan kijkt hij even rustig rond.

Achter de bar staat Anja te Gussinklo, die hij eerder die dag ondervraagd heeft. Ze knikt naar hem en hij beantwoordt die groet.

In het groepje mannen dat schuin voor de bar staat te praten herkent Zijlstra er een paar die hij gesproken heeft. Een van hen, de lijvige man met de oranje bretels, steekt zijn hand naar hem op.

Zijlstra loopt naar de jukebox, een klassieke Wurlitzer, die hem gisteravond ook al is opgevallen. Hij werpt er een munt van twee euro in en zoekt een paar oude bluesnummers uit. Dat vindt hij wel passend. Pas dan bestelt hij een biertje bij de bar.

‘Komt u hier voor uw onderzoek?’ vraagt Anja, terwijl ze het biertje voor hem op de bar neerzet.

‘Nee.’ Zijlstra glimlacht naar haar. ‘Maar ik was in de buurt en wilde gewoon even een kijkje nemen. Is er nog nieuws?’

Ze wijst naar het tafeltje waaraan ome Kees de avond tevoren heeft gezeten. Het wordt niet gebruikt. Er hangt een zwart lint met een strik om de stoel van de dode en op de tafel staat een bloemstuk. ‘Dat hebben de vaste klanten gedaan. Als eerbetoon.’

‘Mooi,’ vindt Zijlstra. ‘Zijn er veel nieuwsgierigen geweest vandaag? Omdat het in de krant stond en op AT5 was, bedoel ik.’

‘Ja, vooral vanmiddag. Maar vanavond is het gewoon weer de ouwe hap.’ Ze gebaart naar een oudere man die aan het andere eind van de bar een vinger opsteekt, ten teken dat ze eraan komt. ‘Sorry, maar ik moet mijn klanten bedienen.’

Zijlstra draait zich om en leunt tegen de bar. Het is een raar idee dat hier nog geen vierentwintig uur tevoren de moord is gepleegd die hij nu aan het onderzoeken is. En dat de mensen met wie hij nu hier is, gisteravond bij die moord aanwezig waren zonder iets in de gaten te hebben. Of zou hier op dit moment iemand aanwezig zijn die er meer van afwist?

Hij laat zijn blik rondgaan. Diverse mannen uit het groepje bij de bar kijken regelmatig zijn kant op. De tafels aan de voorkant, bij het raam, zijn tegen elkaar geschoven en worden bezet gehouden door een stuk of twintig luidruchtige studenten. Achter in het café is het rustiger. Drie vrouwen zitten achter kleine glaasjes druk te kletsen. Aan de tafel schuin onder het dartboard zitten een paar man te kaarten.

De jukebox is inmiddels toegekomen aan de nummers die Zijlstra heeft geprogrammeerd. Hij luistert een tijdje naar de traag slepende klanken van een bluesgitaar en een diepe stem die met de melodielijnen meezingt. Intussen drinkt hij zijn glas leeg.

Het heeft geen zin om hier te blijven rondhangen, bedenkt Zijlstra. De oplossing voor de moordzaak komt hem heus niet in de schoot vallen. Hij duwt zich van de bar af en loopt langs het tafeltje met het bloemstuk het gangetje naar de toiletten in.

Er hangt een groot prikbord met aankondigingen van concerten, bijeenkomsten en allerlei activiteiten in de buurt. Op de deur van het damestoilet hangt een grote foto van Marilyn Monroe. Aan het eind van het gangetje hangt op de half openstaande deur een al even grote foto van Humphrey Bogart.

Binnen is een hokje met daarin een onfris uitziend toilet zonder bril. Naast het hokje zijn een urinoir en een wastafel aan de muur bevestigd.

Terwijl Zijlstra staat te plassen, leest hij de teksten op de muur boven het urinoir. Vooral schunnigheden, een paar telefoonnummers die contacten beloven met willige dames en de in zwierige letters geschreven kreet ‘het leven is kut’. Hij grinnikt.

Pas als hij zijn handen gewassen heeft, merkt hij dat de blower niet werkt. Handdoekjes zijn er ook niet, dus droogt hij zijn handen onder zijn oksels.

Voordat hij teruggaat, kijkt hij nog even rond. Het is vrijwel uitgesloten dat de moordenaar hier gewacht heeft tot de omstandigheden ideaal waren: zeker aan het eind van de avond zou het onmogelijk zijn om hier te blijven rondhangen zonder dat het opviel, omdat veel bezoekers nog even naar het toilet gaan voor hun vertrek.

Hij loopt het gangetje weer in. Ook hier kan zich eigenlijk niemand verbergen. Hij duwt de deur van het damestoilet een stukje open en kijkt naar binnen. Daar zijn twee hokjes. Maar als een man zich daar probeerde te verbergen, zou daar beslist commentaar op komen. En een heimelijke moordenaar zit per definitie niet te wachten op onnodige aandacht.

Een jonge vrouw komt het gangetje in. Afkeurend trekt ze een wenkbrauw op als ze ziet dat hij het damestoilet inspecteert. ‘Ga je lekker?’ sneert ze. ‘Kun je het zien?’

Zijlstra glimlacht ongemakkelijk en houdt met een onhandig gebaar de deur voor haar open. Dan verlaat hij het gangetje snel.

‘Ik moest maar eens gaan,’ meldt hij bij de barvrouw.

Als ze ziet dat hij zijn portemonnee wil trekken, zegt ze: ‘Dat biertje hoeft u niet te betalen, hoor.’

‘Tuurlijk wel,’ werpt hij tegen. ‘Ik kan het als politieman niet maken om op kosten van de horeca te gaan drinken.’ Hij gooit een paar euro’s op de bar. ‘We spreken elkaar nog wel.’

‘Tot ziens,’ roept ze hem na als hij de deur al uit gaat.

Even later meldt zich een jonge vrouw aan de bar: ‘Jullie mogen wel uitkijken hier, er was net een of andere griezel aan het gluren bij de dames-wc.’

‘Bedankt voor de tip,’ antwoordt de barvrouw. ‘We zullen erop letten.’

Buiten haalt Zijlstra zijn mobiel uit zijn zak en drukt de herhaaltoets in. Maar weer neemt Jacqueline niet op. Hij ergert zich aan zichzelf, dat hij het toch weer probeerde.

15

‘Goedemorgen,’ bromt Zijlstra bij binnenkomst.

Vanachter zijn bureau bekijkt Graanoogst hem afkeurend: zijn collega is duidelijk onuitgeslapen en ziet er onfris uit.

‘Mogge. Zeker weer laat geworden, gisteravond?’

Zijlstra ploft neer op zijn bureaustoel. ‘Nee, hoor. Nou ja, een beetje toch wel. Hele avond geprobeerd contact te krijgen met die Jacqueline over wie ik je vertelde, maar die trut vond het niet nodig om op te nemen.’

‘Tuttut! En toen ben je maar de kroeg in gegaan,’ suggereert Graanoogst sarcastisch.

‘Pas aan het eind.’ Zijlstra rekt zich uit en gaapt hartverscheurend. ‘Eerst ben ik nog even bij Het Pronkjuweel langs geweest.’

Graanoogst kijkt hem opmerkzaam aan. ‘O? Doen we dat tegenwoordig alleen?’

‘Niet zeuren, Oscar. “We” waren gisteravond in de buurt en toen ben ik er meteen maar even binnengelopen. Gewoon, om te zien hoe het daar ’s avonds is.’

‘En, hoe was het er?’

Zijlstra haalt zijn schouders op. ‘Normaal. Druk. Ze hadden een rouwhoekje gemaakt van het tafeltje waaraan ome Kees overleden is.’

Graanoogst slaat zijn armen over elkaar. ‘En heb je nog wat ontdekt?’

‘Niet echt. Ik heb alleen maar rondgekeken. En ik zat me af te vragen waar een moordenaar zich zou hebben kunnen ophouden voordat hij toesloeg. In ieder geval niet in de toiletten, lijkt mij. Op het herentoilet is gewoon geen plek en op het damestoilet valt een man te veel op. Verder kan iemand met moordplannen zich daar eigenlijk nergens verbergen.’