‘Dan gaan we toch een keer samen uit?’
Hij kijkt haar onderzoekend aan. ‘Ik weet niet zeker of dat een goed idee is. Wat zou je man daarvan vinden?’
Ze schudt haar haren naar achteren, waarbij haar blauwe ogen uitdagend naar hem kijken. ‘Wat aardig van je om aan hem te denken! Maar ik had je toch al eens verteld dat René er helemaal geen probleem mee heeft als wij tweeën een keer gaan stappen. Misschien wil hij wel mee.’
‘Nee, nee,’ zegt Zijlstra haastig, ‘laat hij zelf maar iemand zoeken om mee uit te gaan.’
‘Dus wij gaan met z’n tweetjes?’
Even weet Zijlstra niet wat hij moet zeggen. De jonge blonde vrouw met het open gezicht is beslist zijn type en hij mag haar graag. Maar wat wil ze precies van hem?
‘Wees maar niet bang, hoor.’ Ze kijkt hem spottend aan. ‘Ik doe heus niks met je wat je niet wilt.’
‘Nou, oké,’ is het enige wat hij kan uitbrengen.
‘Zullen we dan meteen maar vanavond afspreken?’
‘Eh… goed,’ antwoordt hij en hij voelt dat er zweetdruppeltjes bij zijn haargrens prikken.
‘Dan kom ik na het werk wel bij jou op de rechercheafdeling langs,’ beslist ze en ze neemt haar koffiebekertje uit de automaat. ‘Tot vanmiddag, Hendrick met ceekaa.’
‘Dag, Ingrid van den Bogaert,’ antwoordt hij automatisch. Hij kijkt haar bewonderend na, zoals ze heupwiegend de gang in loopt. Dan draait hij zich om en gaat naar boven, eerst peinzend, dan toch met twee treden tegelijk.
Op hun kamer zit Graanoogst gebogen over zijn bureau te bellen.
Zijlstra gaat zitten en pakt zijn mobiel. Voordat hij de herhaaltoets kan indrukken, komt Karadag binnen.
‘Hé, Hendrick, heb je even?’
‘Tuurlijk.’
Zijn collega gaat op de punt van Hendricks bureau zitten.
‘Harry en ik hebben die zoon opgespoord.’ Hij pakt zijn notitieboekje uit zijn binnenzak en slaat het open. ‘Egbert van den Genugten, hij woont in Oldenzaal. Het viel nog niet mee om hem te vinden, moet ik zeggen.’
‘Heel goed,’ zegt Zijlstra een beetje gedempt omdat hij ziet dat Graanoogst verstoord naar hen kijkt. ‘Komt hij hierheen?’
‘Hij en zijn vrouw, ze komen allebei,’ bevestigt Karadag. ‘Die man wist nog niet eens dat zijn vader dood was.’
‘Hoe reageerde hij?’ wil Zijlstra weten.
Karadag doet zijn notitieboekje weer in zijn zak. ‘Niet erg verdrietig of geschokt, zo te horen. Hij was wel even stil, maar hij bleef heel zakelijk.’
‘Hm. Hoe laat zijn ze hier?’
‘Ik had hem net aan de lijn en het is een eind rijden.’ Karadag staat op en loopt naar de deur. ‘Begin van de middag, denk ik.’ Op dat moment legt Graanoogst de hoorn neer en meldt: ‘Zo, die Dalstra was niet blij toen hij hoorde dat hij naar het bureau mocht komen. Hij neemt z’n advocaat mee.’
‘Wanneer is hij hier?’ vraagt Zijlstra.
‘Vanmiddag. Ik heb hem besteld om halftwee,’ antwoordt Graanoogst en hij grinnikt. ‘Dat zal z’n lunch wel bederven.’ ‘Je bent echt gek op die schobbejak, hè?’
Grijnzend pakt Zijlstra zijn mobiel, dat in zijn zak begint te trillen. Geen telefoontje, constateert hij licht teleurgesteld, maar een sms’je. Hij klikt het aan. Het is van zijn zus. Ze schrijft: ‘Denk aan vanavond. Heb je al een cadeautje? Liefs, Astrid.’
‘Shit!’ zegt hij balend.
‘Zei je wat?’ Graanoogst kijkt naar hem op.
‘Nee, niks, ik ben wat vergeten. Eh… tussen de middag ga ik niet met je eten, ik moet iets kopen.’
‘Voor een vrouw, zeker?’
Zijlstra knikt peinzend en sms’t terug aan zijn zus: ‘Tuurlijk kom ik. Wat moet ik kopen? X H’
Pas dan bedenkt hij: o nee, Ingrid! Hoe heeft hij zo stom kunnen zijn om vanavond met haar af te spreken?
18
Op aanraden van zijn zus koopt Zijlstra tussen de middag een opera-cd voor zijn moeder. Hij voelt zich wat ongemakkelijk in het klassiekemuziekwinkeltje en laat de cd voor de zekerheid verzegelen, ook al heeft zijn zus hem verzekerd dat zijn moeder deze nog niet heeft.
Terug op het bureau gaat hij eerst naar de bezoekersbalie, waar hij moet wachten tot Ingrid de klacht van een bejaard echtpaar over luidruchtige randgroepjongeren heeft aangehoord. Ze knikt ernstig, terwijl ze naar de steeds geagiteerder pratende mensen luistert.
De uniformbloes staat haar goed, constateert Zijlstra.
Eindelijk gaan de oude man en vrouw weg. Ingrid kijkt hem glimlachend aan. ‘Zo, Hendrick met ceekaa. Ik neem aan dat je je bedacht hebt?’
‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij uilig terwijl hij zijn petje afzet.
Ze stopt haar aantekeningen van het gesprek van zojuist in een mapje. ‘Je komt onze afspraak natuurlijk afzeggen.’
Hij zucht en leunt over de balie. ‘Dat klopt, ja. Maar het is niet wat je denkt. Mijn moeder is vandaag jarig.’
Met een spottende grijns kijkt ze hem in de ogen. ‘Die ken ik nog niet.’
‘Mijn moeder?’ probeert hij er een grapje van te maken.
‘Nee, dat smoesje.’
‘Het is geen smoesje,’ verzekert hij haar en als bewijs haalt hij de ingepakte cd uit zijn jaszak. ‘Kijk maar, ik heb net een cadeautje voor haar gekocht.’
Haar ogen laten de zijne niet los. ‘Zullen we dan meteen maar een andere afspraak maken?’
Hij heeft geen idee waarom hij zich zo ongemakkelijk voelt bij deze vrouw. Weer jeukt zijn haarlijn. Zijlstra moet zich inhouden om niet te krabben.
‘Oké. Tuurlijk. Wanneer kun je?’
‘Ik kan heel vaak, Hendrick. Wat dacht je van morgenavond?’ ‘Prima,’ antwoordt hij snel en hij duwt zich af tegen de balie. ‘Staat. Tot morgen, Ingrid van den Bogaert.
‘Tot morgen, Hendrick met ceekaa.’
Opgelucht rent hij de trap op, met twee treden tegelijk.
‘Waar bleef je nou zo lang?’ vraagt Graanoogst, die hem op de gang staat op te wachten. ‘Het is al halftwee geweest.’
‘Sorry, hoor.’ Zijlstra loopt langs hem heen hun kamer in en hangt zijn jack met het petje op aan de staande kapstok. ‘Ik moest even wat kopen. Is die schobbejak er al?’
Ondanks zijn ongeduld moet Graanoogst glimlachen om dat woord. ‘Ja, die zit in Verhoor 1. Maar laat hem maar even wachten, want die zoon is er ook al. Die zit in Verhoor 2, met zijn vrouw.’
Zijlstra volgt zijn collega naar Verhoorkamer 2. Achter de tafel zit een bebrilde man met een buikje in een slecht zittend pak. Naast hem zit een slanke, aantrekkelijke vrouw met een zeer kort modieus roodbruin kapsel. Ze draagt een strak mantelpakje. Ze staan op als de twee politiemannen binnenkomen, hen de hand schudden en zich voorstellen. De vrouw van Egbert van den Genugten heet Cecilia.
‘Gecondoleerd met uw verlies,’ zegt Graanoogst als iedereen weer zit.
‘Dank u,’ antwoordt de man eenvoudig.
‘Het spijt me dat u telefonisch hebt moeten horen over de dood van uw vader,’ vervolgt Graanoogst.
‘Wanneer wordt het lijk vrijgegeven?’ vraagt de vrouw. ‘Dan kunnen we de begrafenis regelen.’
‘Dat hoort u zo snel mogelijk,’ belooft Graanoogst. ‘Omdat het onderzoek nog loopt, ligt dat aan de officier van justitie.’
‘Ik heb begrepen dat mijn vader is neergestoken in een café,’ zegt de man. ‘Hebt u de dader al gevonden?’
‘Nog niet.’ Graanoogst maakt een gebaar van spijt. ‘Maar het onderzoek is in volle gang. Misschien hebt u enig idee wie er mogelijk een motief zou hebben voor deze moord?’
De man glimlacht triest. ‘Ik ben bang van niet. Mijn vader en ik hadden niet bepaald veel contact.’
‘Het is al meer dan tien jaar geleden dat Egbert zijn vader voor het laatst heeft gesproken,’ vertelt de vrouw terwijl ze haar hand door haar kortgeknipte haren haalt. ‘Nog voordat wij tweeën elkaar leerden kennen.’
‘Dus u hebt hem zelfs nog nooit ontmoet?’ vraagt Zijlstra.