Ze schudt haar hoofd. ‘Ik zou hem op straat zo voorbijlopen. Maar goed, dat kan nu dus niet meer.’
Even is het stil. Dan vraagt Graanoogst: ‘Wilt u het lijk van uw vader zien?’
‘Nee,’ antwoordt de man beslist.
‘Bent u het enige familielid?’ informeert Zijlstra.
De man knikt kort. ‘Mijn vader heeft, geloof ik, nog een paar nichten en neven, maar ik zou niet weten waar ik die zou moeten vinden. Ik neem aan dat er bij hem thuis wel een adresboekje ligt, maar ik voel me niet geroepen om daar te gaan zoeken.’
‘U wilt dus niet naar het huis van uw vader?’ begrijpt Graanoogst.
‘Nee.’ De man vouwt zijn handen en zucht. ‘Ik wil al heel lang niets meer met mijn vader te maken hebben. Het feit dat hij dood is, verandert daar wat mij betreft niets aan.’
‘We gaan ook niet naar de begrafenis,’ vult de vrouw aan.
Graanoogst en Zijlstra wisselen een snelle blik.
‘Mag ik vragen wat daar de achtergrond van is?’ vraagt Graanoogst.
‘Dat mag u vragen, maar daar geef ik geen antwoord op.’ Egbert van den Genugten kijkt hem strak aan. ‘Als u verder geen vragen meer hebt, dan gaan wij. We hebben zo meteen een afspraak bij de begrafenisondernemer en we willen voor het spitsuur terug naar Oldenzaal.’
‘Nee, ik heb verder niets meer.’ Graanoogst kijkt naar Zijlstra. ‘Jij?’
Zijlstra schudt zijn hoofd en richt zich tot het echtpaar: ‘Ik loop wel even met u mee naar beneden.’
19
Graanoogst staat op de gang boven te praten met Esterik. Zijlstra loopt naar hen toe.
‘Dat was niet bepaald een informatief gesprek,’ zegt Zijlstra. Graanoogst schudt nadenkend zijn hoofd. ‘Ze gaan niet eens naar de begrafenis. Dan begin je je toch af te vragen wat er gebeurd kan zijn.’
‘Ik heb ook wel eens onenigheid binnen mijn familie,’ zegt Esterik. ‘Maar dit gaat wel heel ver.’
Zijlstra kijkt zijn partner aan. ‘En nu dus die schobbejak.’
Esterik ziet Graanoogst grinniken en begrijpt dat het hier om een privégrapje gaat. ‘Is dat die Dalstra, die in Verhoor 1 zit? Zijn advocaat is al bij me langs geweest om te zeggen dat ze weggaan als ze nog langer moeten wachten.’
‘Laten we maar meteen gaan,’ besluit Graanoogst, en hij is al onderweg.
‘Dat zal tijd worden!’ zegt een man in driedelig pak die is opgestaan bij binnenkomst van de twee rechercheurs. Demonstratief wijst hij op zijn horloge. ‘Mijn cliënt heeft een afspraak om halftwee en komt hier uit vrije wil. Dan vind ik het puur onbehoorlijk als de politie hem vervolgens twintig minuten laat wachten.’
Naast hem zit een lange, kaalgeschoren man in een paars met geel trainingspak onderuitgezakt aan tafel.
Graanoogst en Zijlstra nemen plaats tegenover de man, waarna de geagiteerde advocaat ook gaat zitten.
‘Graanoogst, recherche, en dit is mijn collega Zijlstra.’
‘Van Hulten. En u kent mijn cliënt, de heer Dalstra.’
Graanoogst knikt. ‘Onze excuses dat u hebt moeten wachten, maar de familie van het slachtoffer kwam net aan. U zult begrijpen dat…’
‘Slachtoffer?’ vraagt de advocaat. ‘Waar gaat dit over?’
‘Wij onderzoeken de moord op Cornelis van den Genugten,’ vertelt Graanoogst. ‘Heeft uw cliënt dat niet verteld?’
De man in het trainingspak legt twee zwaar beringde handen voor zich op tafel. ‘Toen u me belde, zei u dat het ging om de schuld die ome Kees bij mij heeft. Weet ik veel dat die man dood is.’
‘Dat is toch moeilijk te missen geweest,’ zegt Zijlstra. ‘Het was overal in het nieuws dat hij is neergestoken in café Het Pronkjuweel.’
‘O, was híj dat?’ Dalstra kijkt naar zijn advocaat. ‘Daar heb ik inderdaad wat over op tv gezien, maar daar zeiden ze alleen dat het om een ouwe man ging. Dat was dus ome Kees. Nou, dat is slecht nieuws.’
‘Was u bevriend met hem?’ vraagt Graanoogst.
‘Nee, dat niet. Maar ik krijg nog geld van hem.’
Graanoogst leunt naar voren. ‘Juist, daar wilden we het ook met u over hebben. U hebt meneer Van den Genugten geld geleend.’ De man in trainingspak knikt. ‘Klopt. Die ouwe moest zo nodig een dure flatscreen hebben voor het WK. En zelf had-ie natuurlijk niks te makken, dus klopte hij bij mij aan.’
‘Ik neem aan dat u daar een forse rente voor berekent?’ suggereert Zijlstra.
‘Daar hoeft u geen antwoord op te geven,’ adviseert de advocaat.
Zijn cliënt slaat de armen over elkaar en kijkt de rechercheurs uitdagend aan.
‘Wij hebben gehoord dat Gerard van Avezaath dat geld maandelijks voor u int,’ gaat Graanoogst verder. ‘Waarom is dat?’
‘Ook daar hoeft u geen antwoord op te geven,’ zegt de advocaat snel.
Dalstra gaat rechtop zitten. ‘O, maar daar heb ik geen moeite mee, hoor. Luister, ik heb natuurlijk geen zin om de hele tijd achter dat geld aan te heuen, dat gezeik wil ik niet. Dus dat heb ik uitbesteed aan Gore Gerard, ja. En hoe hij dat verder doet, zoekt-ie zelf maar uit.’
‘Dus die lening hebt u eigenlijk gewoon aan Van Avezaath overgedaan,’ begrijpt Graanoogst.
‘Tuurlijk,’ antwoordt Dalstra. ‘Ik moet dat gezeur allemaal niet, man. Eigenlijk wil ik zulke leningen ook niet meer doen.’ ‘Waarom bent u er dan wel aan begonnen met ome Kees?’ wil Zijlstra weten.
De man haalt zijn schouders op. ‘Ach, ik ken die ouwe nog van vroeger. Laten we zeggen dat we vroeger zaken hebben gedaan.’
‘Wat voor zaken?’ dringt Zijlstra aan.
‘Niet op antwoorden,’ waarschuwt de advocaat.
‘Oké,’ zegt Dalstra en hij grijnst naar de rechercheurs. ‘U hoort het, daar geef ik geen antwoord op. Maar als ik zeg “De Gouden Leeuw”, dan weten de heren vast genoeg.’
‘De Gouden Leeuw?’ reageert Graanoogst verbaasd.
‘U gaat me toch niet vertellen dat het te maken heeft met kinderporno?’ vraagt Zijlstra scherp.
Dalstra slaat zijn armen over elkaar en leunt achterover. ‘Zoals ik al zei: ik zeg niks. Mijn naam is haas. Als die lekkere ome Kees van jullie vroeger met vieze plaatjes liep te leuren, had ik daar helemaal niks mee te maken.’
De advocaat staat resoluut op. ‘Dit gesprek is afgelopen. Tenzij u mijn cliënt iets ten laste wilt leggen, zijn wij nu weg.’
Ook de kale man gaat staan. ‘Dan wens ik de heren verder nog een uitzonderlijk prettige middag,’ zegt hij en hij loopt achter zijn raadsman de kamer af.
Graanoogst tikt met zijn balpen tegen zijn kin. ‘Dat was raak. Hoe wist je dat van die kinderporno?’
‘Had ik ooit iets over gehoord,’ antwoordt Zijlstra. ‘Maar ik had geen idee dat onze dode daar iets mee te maken kon hebben.’
‘Zou die zoon soms daarom niet meer met z’n vader hebben willen praten?’
‘Dat is een goede vraag.’ Zijlstra knikt. ‘Die wil ik hem eigenlijk ook wel stellen. Heb jij zijn mobiele nummer opgeschreven?’
Graanoogst knikt en haalt zijn opschrijfboekje tevoorschijn. ‘Van hem en haar, allebei. En als ze eerst naar die begrafenisondernemer gingen, zijn ze beslist nog in Amsterdam.’
20
Een halfuur later zitten Egbert en Cecilia van den Genugten weer in Verhoorkamer 2 tegenover Graanoogst en Zijlstra. Graanoogst schenkt voor iedereen koffie in.
‘Wij hebben net opmerkelijk nieuws gekregen,’ begint Zijlstra. ‘Het schijnt dat uw vader en schoonvader in verband gebracht wordt met de kinderpornozaak die destijds in De Gouden Leeuw speelde.’ Als hij ziet dat de vrouw vragend kijkt, voegt hij daaraan toe: ‘Dat is een café dat hier vroeger zat, maar dat daarom moest sluiten.’
Graanoogst heeft het gezicht van de man in de gaten gehouden en constateert: ‘Voor u was dat kennelijk geen nieuws.’ Het duurt even voordat de man antwoordt: ‘Nee, dat klopt.’ ‘Is dat ook de oorzaak dat u geen contact meer had met uw vader?’ vraagt Graanoogst.