Выбрать главу

Terwijl de chauffeur van de ambulance de verrijdbare brancard naar binnen manoeuvreert, kijkt de ambulancebroeder met gefronste wenkbrauwen naar de bloedplas onder de stoel van de dode man. Het bloed begint al te stollen. Hij slaat de jas van de overledene open en onderzoekt het niet meer zo witte overhemd en de pantalon. Vervolgens trekt hij het lijk voorzichtig wat naar voren en inspecteert de rug. De laatste cafébezoekers slaan zijn handelingen nauwkeurig gade vanaf hun barkruk. Het is nu doodstil in het café, Anja heeft de muziek uitgezet.

‘Kijk eens aan,’ mompelt de broeder. Hij duwt ome Kees weer in zijn oorspronkelijke positie en staat op. ‘Die zullen we voorlopig nog niet nodig hebben,’ zegt hij tegen zijn collega, met een hoofdbeweging naar de brancard. ‘Hier zal eerst de politie bij moeten komen. Meneer hier is namelijk in zijn rug gestoken.’

‘In zijn rug gestoken?’ roept de barvrouw ongelovig.

De ambulancebroeder knikt ernstig. ‘Ja, zo te zien in ieder geval twee keer. Maar dat zal nader onderzocht moeten worden.’ ‘Allemachtig,’ stamelt de man met de bretels en hij kijkt naar zijn maten. ‘In zijn rug gestoken. Terwijl wij hier allemaal bij waren.’

‘Ik heb niks gemerkt,’ zegt een van de brede mannen. ‘Jullie?’ De andere mannen aan de bar brommen wat en schudden hun hoofd.

‘Dat zal de politie dan verder moeten uitzoeken.’ De ambulancebroeder loopt achter zijn collega aan, die de brancard inmiddels weer naar buiten rijdt. ‘Wij zijn weg. Ik zal vanuit de auto de politie waarschuwen. Prettige avond nog.’

‘Prettige avond nog, zegt-ie.’ De man met de bretels kijkt hem hoofdschuddend na. Dan voert hij de barvrouw naar een tafeltje voor in de zaak, weg van de dode man. ‘Ga jij hier maar even zitten, moppie. Wil je wat drinken?’

‘Ja, ik kan wel een borrel gebruiken,’ antwoordt ze met een zucht. ‘Geef mij maar een bessen. En nemen jullie zelf ook wat. Alleen flessen, hoor, de tap staat af.’

Een van de brede mannen doet of het zijn dagelijks werk is en schenkt achter de bar wat in voor alle aanwezigen.

Als ze allemaal een glas in de hand hebben, heft de man met de bretels zijn glas en zegt: ‘Op ome Kees.’ Hij glimlacht weemoedig naar de onderuitgezakte man aan het tafeltje. ‘Daar ga je, ouwe!’

Iedereen proost en drinkt op de overledene.

De barvrouw, die haar glaasje in één teug heeft leeggedronken, pinkt een traantje weg. Ze kijkt naar de dode en zegt zacht: ‘Moet je hem daar nou zien zitten. Met z’n jonkie.’

De mannen aan de bar bekijken het tafereel. Zo hebben ze het café nog nooit gezien, en zo hebben ze Anja, de barvrouw, nog nooit gezien. Ze ziet er bleek en oud uit in het meedogenloze licht. Onthutst wringt ze haar handen met de lange roodgelakte nagels.

In de verte klinkt een sirene, die snel dichterbij komt.

3

‘Kom je hier vaker?’ vraagt de jonge vrouw.

‘Bijna nooit. Ik ben niet zo’n cafétype,’ liegt Zijlstra.

Hij kijkt waarderend naar zijn gesprekspartner. Ze is het type vrouw naar wie mannen op straat omkijken: lang, sluik blond haar, regelmatig gezicht, stralende glimlach en een paar grijsblauwe ogen om in te verdrinken.

Je wordt toch niet verliefd, hè? houdt hij zichzelf voor. Verliefdheid is slecht voor een mens, net als alcohol. Je raakt er fantastisch door bedwelmd, maar hoe sterker de bedwelming, hoe erger ook de kater na afloop.

‘Wil je misschien nog wat drinken?’ stelt hij haar voor.

‘Ja, prima. Doe maar een colaatje.’ Ze pakt haar tasje en begint erin te rommelen. Terwijl hij opstaat vraagt ze hem: ‘Jij misschien ook een pepermuntje?’

‘Nee, bedankt,’ antwoordt hij automatisch.

Op weg van hun tafeltje naar de bar grijnst hij. Een pepermuntje! De laatste die hem dat ooit heeft aangeboden was waarschijnlijk zijn oma. Of zou ze soms bang zijn dat haar adem niet fris genoeg is? Of de zijne?

Veel tijd om daarover na te denken heeft hij niet, want de lijvige cafébaas bast: ‘Zo, Hendrick, zeggen we tegenwoordig niks meer als we binnenkomen? Gaan we zomaar met het mooiste meisje van de avond aan een tafel zitten zonder je beste vrienden te begroeten?’

De stamgasten aan de bar grinniken. Aan het tafeltje kijkt de blonde vrouw op, licht verbaasd door de plotselinge commotie. Maar doordat de muziek vrij hard staat, kan ze niet verstaan wat er wordt gezegd.

‘Ach ja,’ zegt Zijlstra, links en rechts een paar handen van bekenden schuddend, ‘ik ben daar nu eenmaal een rare in. Ik praat liever met een mooie vrouw dan met een paar lelijke mannen.’

Er gaat een honend gelach op.

‘Dat heb ik nou ook!’ roept een van de mannen aan de bar terwijl hij zijn sterk vergrotende bril verder op zijn neus schuift. ‘Ik durf het best te bekennen: ik zie liever een blote vrouw dan een man in zijn beste pak!’

‘Dan mag die blote vrouw wel heel dichtbij komen staan, anders zie je haar niet eens, Simon,’ grapt een dikke man in een vest die naast hem zit.

‘Kan ik je soms ook nog wat inschenken, Hendrick, of sta je hier alleen maar m’n clientèle van de drank te houden?’ informeert de cafébaas en hij pakt alvast een bierglas.

‘Doe mij maar twee cola,’ antwoordt Zijlstra, en het klinkt een beetje timide.

Even is het stil, dan beginnen de mannen aan de bar door elkaar heen te roepen en te loeien.

De blonde vrouw aan het tafeltje laat haar tas op haar schoot zakken en zet grote ogen op.

De cafébaas wroet demonstratief met zijn wijsvinger in zijn oor. ‘Sorry, Hendrick, dat zul je even moeten herhalen, want ik ben bang dat ik je niet goed heb verstaan. Ik dacht heel even dat je twee cola bestelde.’ Hij leunt over de bar naar Zijlstra toe. ‘Haal me even uit die droom, wil je?’

Zijlstra trekt een spijtige grimas. ‘Sorry, Ernst, maar ik zal je nog even moeten laten dromen. Want ik wil echt twee cola.’ Weer geloei, iets minder luid ditmaal.

‘Cola. Wat is er mis met mijn bier?’ reageert Ernst, de cafébaas, beledigd.

‘Helemaal niks. Integendeel.’ Zijlstra zucht theatraal. ‘Maar ik heb dienst.’

‘Kom, één biertje kan toch geen kwaad,’ zegt de dikke man aan de bar.

‘Toch wel,’ vindt Zijlstra. ‘Stel dat ik straks word opgeroepen, dan kan ik op een plaats delict niet naar bier zitten walmen, toch?’

‘Plaats delict, doe maar duur,’ mompelt de man met de dikke bril. ‘Kun je dat niet in gewoon Nederlands zeggen? Crime scene, of zo?’

Grinnikend zet Ernst twee glazen cola voor Zijlstra neer. ‘Kijkt u eens, meneer. Wilt u daar misschien een rietje bij?’

Zijlstra kijkt hem vuil aan. ‘Je weet wat je met dat rietje kunt doen, jij.’

De mannen aan de bar lachen goedmoedig.

‘Ga nou maar gauw naar je meisje, ze zit te wachten,’ maant de cafébaas.

Zijlstra doet wat hem gezegd wordt.

Als hij eenmaal zit, heft hij zijn glas en zegt: ‘Jacqueline, op ons!’

‘Ja, op ons.’ Ze neemt een slok en kijkt hem recht aan. ‘Ik dacht dat je niet zo’n cafétype was? Ze lijken je hier anders allemaal te kennen, Hendrick.’

‘Dat is toeval,’ zegt Zijlstra met een uitgestreken gezicht. ‘Je weet hoe dat gaat met de politie, hè, je komt overal. En dus ook in kroegen als deze. Ikzelf herinner me dat naderhand nauwelijks meer, maar die mensen vergeten je niet.’

‘Nee, dat zal wel.’

Ze lijkt niet overtuigd, en dus begint Zijlstra een heel verhaal over zijn werk en zijn verantwoordelijkheid als politieman.

‘Zeker als je bij de recherche zit, zoals ik, dan ben je zo’n beetje de huisarts van de maatschappij. Want je komt altijd opdagen als er ergens iets mis is. Wij zijn er om de mensen te helpen als ze het moeilijk hebben,’ rondt hij zijn betoog af.

‘Ik geloof het graag.’ Ze drinkt haar glas leeg. ‘Maar eerlijk gezegd heb ik niet zo’n zin om de hele avond in een café te zitten. Zullen we zo maar weggaan?’