De man richt zijn blik op zijn gevouwen handen en mompelt zacht. ‘Ja, dat klopt.’
Zijn vrouw legt een hand op zijn arm en zegt licht verwijtend: ‘Dit is heel pijnlijk voor mijn man.’
Graanoogst knikt. ‘Dat begrijp ik. Maar kunt u ons toch alstublieft iets meer vertellen? Dit kan van het grootste belang zijn voor ons onderzoek. En het gaat wel om moord.’
De man slikt en haalt diep adem, maar hij kijkt de twee mannen nog altijd niet aan. ‘Eigenlijk had ik al veel eerder met mijn vader moeten breken, om wat hij mij in mijn jeugd heeft aangedaan. Maar ook toen ik het huis al uit was, bleef ik komen. Vanwege mijn moeder.’
‘Na het overlijden van uw moeder hebt u alle contact verbroken?’ vraagt Graanoogst.
‘Eerst niet.’ De man lacht vreugdeloos en kijkt op. ‘Noem het gewoonte. Misschien vond ik het erg voor hem dat mama dood was, want hij was echt heel verdrietig. Maar toen ging die klootzak mijn foto’s verkopen in die rotkroeg.’
Zijlstra leunt naar voren. ‘Uw foto’s?’
De man knikt langzaam en met gebogen hoofd praat hij verder. ‘Toen ik nog op de lagere school zat, heeft hij me misbruikt. Ik weet niet of mijn moeder erachter gekomen is, maar het hield ineens op toen ik een jaar of twaalf was. Gelukkig.’
De vrouw pakt zijn hand en omsluit die met haar beide handen. ‘Ik was het helemaal vergeten, of ik had het verdrongen, dat hij er foto’s van had gemaakt,’ gaat de man met schorre stem verder. ‘Van die polaroids, zodat hij ze niet hoefde te laten ontwikkelen. En in De Gouden Leeuw bleken op een gegeven moment wat lui rond te hangen die grof geld overhadden voor dat soort foto’s. Toen heeft mijn vader…’
De man valt stil. Er loopt een traan over zijn wang.
‘Toen heeft zijn vader die foto’s verkocht. In die kroeg,’ vult zijn vrouw fel aan. ‘Foto’s van zijn eigen zoon!’
Nadat hij een slok van zijn koffie heeft genomen, vertelt de man: ‘Ik kwam erachter doordat een van die hufters het wel leuk vond om mij zo’n foto te laten zien. “Kijk eens hoe jij vroeger was!” zei hij, en mijn vader moest er nog om lachen ook. Toen had ik het helemaal gehad. Ik heb die vent op zijn bek geslagen en die foto in kleine stukjes gescheurd — daar had hij goed de ziekte over in, want hij had er grof geld voor betaald.’
‘En uw vader?’ vraagt Graanoogst.
‘Die deed niks natuurlijk, de lafaard.’ De man neemt nog een slok koffie en vouwt zijn handen om het bekertje. ‘Ik heb de snippers van die foto voor hem op tafel gegooid en gezegd dat hij mijn vader niet meer was. Dat ik hem nooit meer wilde zien.’ Hij zwijgt even en vervolgt dan: ‘Later hoorde ik dat die hele kroeg was opgedoekt, omdat daar nog meer foto’s en zelfs video’s in omloop waren.’
‘Dat klopt,’ bevestigt Zijlstra. ‘Dat is toen nog een heel schandaal geweest. Maar uiteindelijk waren er geen arrestaties volgens mij.’
‘Ik weet er verder niet veel van.’ De man slaakt een diepe zucht. ‘Alleen maar dat ik zo ver mogelijk bij mijn vader uit de buurt wilde zijn.’
Graanoogst laat een stilte vallen voordat hij vraagt: ‘Hebt u hem daarna inderdaad nooit meer gezien?’
De man schudt langzaam zijn hoofd. ‘Gelukkig niet.’
‘Ik vind het vervelend om dit te moeten vragen,’ zegt Graanoogst met een verontschuldigende grimas, ‘maar het moet weclass="underline" waar was u eergisteravond om een uur of twaalf?’
Met een trieste glimlach antwoordt de man: ‘Ik begrijp het, dat is uw werk. Eergisteren had ik mijn wekelijkse avondje met de schutterij in Oldenzaal. Er zijn erg veel mensen die dat kunnen bevestigen. Zoals elke woensdag werd het laat en hebben we veel gedronken.’
‘Dat klopt,’ zegt de vrouw. ‘Hij was pas laat thuis.’
‘Prima,’ zegt Graanoogst en hij schuift zijn schrijfblok en zijn pen naar de man toe. ‘Als u hier de contactgegevens van die schutterij wilt opschrijven, dan trekken wij dat even na.’
‘Hebt u enig idee of uw vader misschien nog meer slachtoffers heeft gemaakt?’ vraagt Zijlstra.
Al schrijvend antwoordt de man: ‘Volgens mij niet. Hij was niet zo’n held. Ik was een klein jongetje, ik was dichtbij en hij had overwicht op me: daar heeft hij gebruik van gemaakt. Maar ik denk niet dat hij zulke kansen heeft gehad bij anderen.’
‘Dat was het,’ zegt Graanoogst. Daarna neemt hij het schrijfblok en de pen weer in ontvangst.
Terwijl iedereen opstaat, kondigt Zijlstra aan: ‘Ik loop weer even met u mee naar beneden.’
‘Het lijkt me het beste als Mussi en Harry achter die kinderpornozaak aan gaan,’ beslist Esterik tijdens het overleg, later die middag. Hij kijkt de tafel rond. ‘Het is al wel tien jaar geleden, maar je weet nooit of en hoe zoiets doorwerkt.’
Karadag knikt. ‘Betrekken we dan ook die Dalstra in het onderzoek?’
‘De schobbejak,’ zegt Zijlstra zachtjes.
Graanoogst grinnikt.
Esterik kijkt hen bestraffend aan voordat hij antwoordt: ‘Als dat lukt, is het prima. Maar het gaat ons in eerste instantie om de mogelijke connecties met de moord op Van den Genugten. Vraag in ieder geval bij Zeden of ze nog materiaal hebben over dat Gouden Leeuw-schandaal.’
‘Wij zijn nog bezig met die lijst,’ vertelt Van Amerongen.
‘Morgenochtend hebben we een gesprek met een van de mannen die betrokken waren bij de kaartruzie op woensdagavond,’ voegt Ringeling daaraan toe.
‘Mooi,’ zegt Esterik streng. ‘Maar we hebben dus nog altijd geen verdachte.’
‘Klopt. De twee mensen die een motief hebben, Van Avezaath en Van den Genugten junior, hebben allebei een waterdicht alibi,’ geeft Graanoogst toe. ‘Dat hebben we inmiddels gecheckt. Tientallen getuigen, niks tegen in te brengen.’
‘Dan zijn we dus de afgelopen paar dagen geen spat dichter bij de oplossing van deze zaak gekomen,’ concludeert Esterik. ‘Daar zal de commissaris blij om zijn.’
Geen van de rechercheurs kan daar iets tegen inbrengen.
21
‘Je bent laat, jongen,’ constateert Emmie de Cock wanneer ze de deur opendoet.
‘Sorry, mam.’ Zijlstra stapt zijn ouderlijk huis binnen en zoent zijn moeder op beide wangen. ‘Gefeliciteerd. Hoe oud ben je nou geworden?’
‘Je ruikt naar bier, Hendrick,’ zegt ze bestraffend. ‘En je draagt nog steeds dat idiote petje.’
‘Ik weet het, ik weet het.’
Zijlstra hangt zijn jack aan de kapstok en stopt zijn petje in een van de mouwen. Nadat hij bij een cafetaria staand een paar porties vettigheid had weggewerkt, was hij nog even naar zijn stamkroeg geweest om zich moed in te drinken voor het familiefestijn. En zo was het al snel kwart over tien geworden voordat hij bij zijn moeder aankwam.
‘Astrid, Patrick en de kinderen zijn al weg, dat snap je,’ vertelt zijn moeder. ‘Die konden niet langer meer wachten, want de kinderen moesten naar bed. En er zijn al meer mensen weg. Staat je netjes, om pas helemaal aan het eind van de verjaardag van je moeder langs te komen!’
‘Maar ik heb wel een cadeautje meegebracht!’ zegt hij blijmoedig en hij houdt haar het in fleurig cadeaupapier verpakte cd-doosje voor. ‘Kijk eens! Ik hoop dat je er blij mee bent.’ ‘Moet je me dat nou in de gang geven?’ vraagt ze knorrig, terwijl ze het pakje aanpakt. ‘Kan dat niet in de kamer?’
Mopperend loopt ze voor hem uit, de huiskamer in.
Zijlstra haalt diep adem en gaat haar dan achterna.
Zodra hij binnenkomt wordt er geroepen: ‘Hoe later op de avond, hoe schoner volk!’
Er zijn nog zes gasten aanwezig, stuk voor stuk familieleden met een gemiddelde leeftijd die ruim vijfentwintig jaar boven die van Zijlstra ligt. Zoals altijd heeft zijn moeder stoelen in een kring gezet, op zo’n manier dat iedereen gemakkelijk bij de hapjes en drankjes op de salontafel en de diverse bijzettafeltjes kan.