‘Tja.’ De man zucht. ‘Daar vraagt u me wat. Volgens mij had ze rood haar. Of roodachtig. Het was in ieder geval vrij lang en het zat naar achteren, want je kon haar hals goed zien. Mooie borsten. Geen bril of zo. Wel een tas. En een jas, geloof ik.’
‘Had ze die aan?’ vraagt Ringeling.
‘Nee, over haar arm, dacht ik. Ze droeg een bloes. Dat weet ik nog, want er stonden een paar knoopjes open.’ Hij kijkt een beetje ondeugend naar Carla van Amerongen. ‘Ze was niet echt jong, meer zoiets als u.’
‘Nou, bedankt,’ zegt ze. ‘Dus in de dertig?’
Hij bekijkt haar en begint te lachen. ‘Ja, vast. Nee, rond de veertig, net als u.’
Er glijdt een begin van een glimlach om Zijlstra’s mond. ‘Had u haar vaker gezien?’
‘Niet dat ik weet,’ antwoordt de kleine man. ‘Dat zou ik wel weten. Maar ome Kees en zij zaten een heel tijdje te praten.’ ‘En toen?’ dringt Zijlstra aan.
‘En toen niks.’ De kleine man kijkt betekenisvol in zijn lege kopje, maar niemand biedt hem nog meer koffie aan. ‘Zoals ik al zei, ik was met Fedor aan het ouwehoeren, dus heb ik niet de hele tijd naar dat mokkel zitten loeren. Maar op een gegeven moment was ze weg. Dat was al tijdens de laatste ronde.’ ‘Hing ome Kees toen al zo onderuit in z’n stoel?’ wil Zijlstra weten.
‘Is ome Kees een lekker wijf, soms?’ vraagt de kleine man terwijl hij theatraal zijn handen opheft. ‘U dacht toch niet serieus dat ik naar zo’n ouwe kerel ga kijken als die vrouw er niet meer naast zit?’
Daar zit wat in, moet Zijlstra toegeven.
23
Terug in zijn kantoor pakt Zijlstra zijn aantekeningen en toetst een nummer in op zijn bureautelefoon.
Het duurt even voordat er wordt opgenomen. Net voordat hij wil neerleggen, klinkt aan de andere kant van de lijn een slaperige stem.
‘Met Anja.’
‘Mevrouw Te Gussinklo, met Zijlstra spreekt u, van de recherche.’
‘O, dag, meneer Zijlstra.’ Ze hoest rochelend. ‘Neem me niet kwalijk.’
‘Geeft niks. Ik hoop niet dat ik u heb wakker gebeld.’
‘Eigenlijk wel, eerlijk gezegd. Als ik laat gewerkt heb, ben ik nooit voor elven op.’
‘Sorry. Zal ik later terugbellen?’
‘Nee, ik ben nu toch al op. Hebt u de moordenaar al te pakken?’ Zijlstra steekt een hand op naar Graanoogst, die bladerend in een stapel papieren binnen komt lopen en aan zijn bureau gaat zitten.
‘Dat niet, helaas. Maar ik wil u wel graag iets vragen.’
‘Ogenblikje, hoor, ik sta nu bij m’n koelkast en pak eerst wat te drinken. Ik leg u even neer.’
Zijlstra hoort dat het toestel op een metalig oppervlak wordt gelegd en dat er vervolgens iets wordt ingeschonken.
‘Daar ben ik weer. Wat wilde u weten?’
‘Wij hebben informatie gekregen dat meneer Van den Genugten aan het eind van de avond heeft gepraat met een vrouw.’
Graanoogst kijkt geïnteresseerd op. Zijlstra knikt naar hem. ‘Een vrouw? Dat zou ik niet weten. Hoe zag ze eruit?’
‘Mooie meid, lang rood haar, grote borsten, jaar of veertig,’ somt Zijlstra op. ‘Tijdens de laatste ronde zat ze gehurkt met hem te praten bij zijn tafeltje. Ze had een bloes aan, een tas bij zich en waarschijnlijk droeg ze haar jas over haar arm.’
Na een korte stilte zegt de barvrouw: ‘Komt me niet bekend voor. Ik zie op zo’n avond natuurlijk meer dan honderd mensen, dat onthou je gewoon niet allemaal. Maar ik kan me in ieder geval niet herinneren dat ik een vrouw bij ome Kees heb gezien. Toen ik hem z’n jenever kwam brengen, zat hij in ieder geval nog alleen.’
‘Dan zou ze dus daarna naar hem toe moeten zijn gegaan.’ Zijlstra kijkt even peinzend voor zich uit. ‘In ieder geval bedankt.’
‘Als u nog wat heeft, kunt u me altijd bellen.’
‘De volgende keer zal ik dat wat minder vroeg doen,’ zegt Zijlstra en hij beëindigt het gesprek.
‘Wat was dat nou?’ vraagt Graanoogst. ‘Hebben we een getuige?’
‘Een van de mannen van die kaartruzie had ome Kees vlak voor sluitingstijd met een roodharige schoonheid gezien,’ vertelt Zijlstra. ‘Latifa en Carla gaan nu een rondje bellen met de andere getuigen om specifiek naar haar te vragen.’
‘Oké. En hebben Harry en Mussi al iets boven tafel over die kinderpornozaak in De Gouden Leeuw?’
Zijlstra schudt zijn hoofd. ‘Niks waar we wat aan hebben. Volgens de jongens van Zeden stond het barpersoneel oogluikend toe dat daar gehandeld werd in foto’s en video’s. Veel kleine verkopers, privépersonen. Ze hebben daar toen een Duitse en een Nederlandse handelaar gearresteerd, dat was alles. Maar door het schandaal is die tent toen wel opgedoekt.’
‘Logisch,’ zegt Graanoogst, ‘je kunt thuis moeilijk tegen moeder de vrouw zeggen: ik ga straks nog even wat drinken in die kroeg waar ze in kinderporno handelen.’
Zijlstra grijnst. ‘Hoe dan ook, Mustafa en Harry proberen nu of er misschien betrokkenen zijn die iets kunnen vertellen over de rol van ome Kees in die tijd. Maar ik begreep dat ze er weinig vertrouwen in hadden dat er wat uit zal komen: niemand was erg happig om over die periode te praten.’
‘Kan ik me indenken. Dus het enige wat we nu hebben is die roodharige dame?’
‘Ik ben bang van wel.’ Zijlstra leunt achterover in zijn bureaustoel. ‘Misschien had ze wel een jaloerse vriend bij zich, die het niet kon hebben dat ome Kees met zijn meisje kletste. Of kwam toevallig haar ex langs.’
‘Zou kunnen.’ Graanoogst zegt het spottend. ‘Ik zou me ook ontzettend bedreigd voelen als een bejaarde man in een café met mijn vrouw aan het praten was. In zulke gevallen steek ik zo’n vent ook altijd meteen neer.’
Zijlstra glimlacht ongemakkelijk. ‘Het was maar een theorietje, hoor. En hoe was het personeelsoverleg?’
‘Prima, moet ik zeggen. Erg nuttig: dat soort besprekingen geven je een heel goed beeld van de beleidslijnen. Het zou geen kwaad kunnen als jij ook eens wat aan personeelsvertegenwoordiging deed,’ suggereert Graanoogst.
‘Nee, dank je,’ antwoordt Zijlstra met een grimas. ‘Jij liever dan ik.’
‘Ga jij al lunchen?’ vraagt Graanoogst aan Zijlstra die een halfuurtje later hun kamer uit loopt.
Zijlstra trekt zijn jas aan en houdt zijn mobiel omhoog. ‘Nee, even naar buiten om een frisse neus te halen en een telefoontje te plegen.’
‘Oké, niet te lang, hè?’
‘Allemachtig, je lijkt Leo wel,’ zegt Zijlstra vanuit de deuropening.
Hij wacht niet op een antwoord en loopt meteen naar beneden. In de grote hal hoort hij een bekende stem.
‘Hallo, Hendrick met ceekaa.’
‘Hallo, Ingrid van den Bogaert.’
Ze staat hem met haar armen over elkaar glimlachend aan te kijken. ‘Jij bent diep in gedachten, zeg. Je denkt aan een vrouw, wed ik.’
‘Nee, aan de zaak waar we mee bezig zijn. Daar zit niet veel schot in.’
‘O, jammer. Je bent onze afspraak toch niet vergeten, hè?’
‘Tuurlijk niet. Jij komt mij na werktijd boven ophalen, toch?’
‘Als je dat maar weet.’
‘Ik moet ervandoor.’ Hij loopt alvast verder naar de buitendeur. ‘Dag, Ingrid van den Bogaert.’
‘Dag, Hendrick met ceekaa… O!’ roept ze hem na. ‘Bijna vergeten: ik heb je toegevoegd op Facebook!’
‘Ik zal zo kijken,’ belooft hij, met een voet al over de drempel. ‘Dag!’
Buiten motregent het en het waait hard. Zijlstra pakt zijn mobiel uit zijn zak en zoekt een beschut plekje bij een tramhalte. Hij heeft een sms’je, ziet hij. Misschien wel van Jacqueline! Snel opent hij het berichtje.
Het is van zijn zus: ‘Ha H, heb je gemist gisteren. Je bent toch wel geweest! X A’
Hij maakt zich snel van het antwoord af: ‘Tuurlijk! Liefs, H’
Daarna probeert hij of Jacqueline al iets van hem wil weten, maar hij krijgt weer haar voicemail. Dit keer spreekt hij niets in. Hij belooft zichzelf dat dit de allerlaatste keer is dat hij haar heeft gebeld.