Met grote ogen kijkt Graanoogst hem aan. ‘Denk jij wat ik denk?’
‘Tuurlijk.’
Resoluut loopt Zijlstra naar zijn eigen bureau. Hij pakt zijn notitieblokje, laat zich in zijn bureaustoel neerploffen en toetst een nummer in op zijn telefoon.
Graanoogst wacht met zijn armen over elkaar af, terwijl hij belangstellend naar de foto op zijn computerbeeldscherm blijft kijken.
De vingers van Zijlstra trommelen ongeduldig op zijn bureau, totdat er eindelijk wordt opgenomen.
‘Van den Genugten,’ meldt een mannenstem.
‘Meneer Van den Genugten, u spreekt met Zijlstra, recherche Amsterdam. Wij hebben elkaar gisteren hier gesproken.’
‘Dag, meneer Zijlstra, wat kan ik voor u doen?’
‘We zijn volop bezig met het onderzoek naar de moord op uw vader, en nu vroeg ik me af of het mogelijk is dat wij u en uw vrouw vandaag nog een keer zouden kunnen spreken, hier op het bureau Ferdinand Bol in Amsterdam.’
‘Daar vraagt u nogal wat. Het is zaterdag. Na het weekend heb ik een afspraak bij de begrafenisondernemer. Kan het niet zolang wachten?’
‘Eigenlijk niet, meneer Van den Genugten, dit heeft haast en is van het grootste belang voor ons onderzoek. Kunt u beiden vandaag nog deze kant op komen?’
‘U beseft dat wij in Oldenzaal wonen? Dat gaat me minstens twee uur kosten, als er al geen file is, zoals gisteren.’
‘Dat besef ik terdege, meneer. Maar echt, het is niet anders.’
De man aan de andere kant van de lijn zucht. ‘Goed, dan zal ik nog een keer uw kant op komen. Maar ik kan niet garanderen dat mijn vrouw meegaat, want zij heeft haar werk in het buurthuis, ook op zaterdag.’
Zijlstra draait zijn stoel in de richting van Graanoogst, terwijl hij zegt: ‘Voordat ik daarop inga, moet ik u eerst een vraag stellen, meneer Van den Genugten. Heeft uw vrouw soms kortgeleden haar haar laten knippen?’
Een moment lang is het stil. ‘Ja, dat hebt u toch gezien? Het staat haar goed, vind ik, heel pittig.’
‘Wanneer heeft ze dat precies laten doen?’ dringt Zijlstra aan. ‘Poeh, even nadenken. Dat moet een dag of wat geleden zijn geweest. Ja, drie dagen. Hoezo?’
‘In dat geval zal ik u moeten vragen om uw vrouw toch mee te nemen hierheen, meneer Van den Genugten.’
‘Waarom dat? Ik vind —’
‘Het spijt me bijzonder,’ onderbreekt Zijlstra hem ruw. ‘Het is van groot belang dat uw vrouw met u meekomt. Als dat niet lukt, zullen wij gedwongen zijn naar Oldenzaal te komen. Want wij móéten u beiden echt vandaag spreken.’
25
Nadat Graanoogst hem ervan op de hoogte heeft gesteld wat er in de moordzaak aan ontwikkelingen zijn, heeft Esterik direct na de lunch de rechercheploeg bij elkaar geroepen op zijn kamer.
‘Oké,’ zegt hij zakelijk. ‘Hoe staan we ervoor? Oscar?’
Graanoogst kijkt op van zijn notitieboekje. ‘Ja. Nou, het echtpaar Van den Genugten is dus op weg hiernaartoe. En we hebben op grond van nijver speurwerk van collega Zijlstra reden om aan te nemen dat mevrouw Van den Genugten, die een legerachtergrond blijkt te hebben, op de avond van de moord in café Het Pronkjuweel is geweest.’
‘Ze is er zelfs gezien,’ voegt Zijlstra daaraan toe. Zijn toon is iets vinniger dan hij bedoelt, maar hij voelt zich gepasseerd omdat Esterik hem de vraag niet stelde. ‘En ze heeft moeite gedaan om voor ons minder herkenbaar te zijn, door haar opvallende lange haar te laten afknippen.’
‘En dat hebben we allemaal zwart op wit?’ vraagt Esterik. ‘Deze dame is onomstotelijk onze moordenaar?’
Zijlstra en Graanoogst kijken elkaar aan.
‘In zoverre dat we dus een getuige hebben,’ schiet Van Amerongen hen te hulp. ‘We hebben vanochtend gesproken met een meneer Boonstra, een cafébezoeker die haar heeft zien praten met het slachtoffer. Dat moet vlak voor zijn dood zijn geweest.’
Esterik knikt langzaam. ‘Denken jullie dat we daarmee voldoende bewijs hebben?’
‘Dat zal moeten blijken,’ zegt Graanoogst. ‘Ze heeft een motief en we kunnen haar plaatsen op de plek van de moord.’
Toch is Esterik nog niet overtuigd. ‘Eerlijk gezegd vind ik het nogal mager. Er is een roodharige vrouw gezien bij die ome Kees. Goed. Maar daarmee is nog niet gezegd dat die de moord heeft gepleegd. En dat we met zekerheid kunnen vaststellen dat zij de vrouw van die zoon is.’
Voordat Zijlstra kan reageren, legt Graanoogst een hand op zijn arm en zegt rustig: ‘Klopt, daarom gaan we ze eerst verhoren.’
‘Goed, hou me op de hoogte.’ Esterik kijkt de tafel rond. ‘Verder nog nieuws? Mussi en Harry?’
‘Wij hebben gesproken met Willem Pronk,’ rapporteert Karadag, ‘de eigenaar van zowel Het Pronkjuweel als vroeger van De Gouden Leeuw.’
‘En nog een heleboel andere cafés,’ valt De Jong hem bij.
Karadag knikt. ‘Hij vertelde dat hij toentertijd met die kinderpornozaak meteen zijn café heeft gesloten. Hij wist ons niks te vertellen over ome Kees.’
‘En jullie?’ vraagt Esterik aan de twee vrouwelijke rechercheurs.
‘Wij hebben de hele lijst van Het Pronkjuweel geprobeerd na te bellen,’ meldt Ringeling. ‘Zo hebben we dus Boonstra gevonden. Maar verder geen resultaten.’
‘Ook al omdat we niet iedereen hebben kunnen spreken,’ zegt Van Amerongen. ‘We hadden bijvoorbeeld graag nog even een gesprekje gehad met de kaartmaat van Boonstra, Fedor van der Gaag, want die moet de roodharige vrouw ook gezien hebben. Maar hij is met vakantie naar Egypte.’
‘Desnoods ondervragen we die man als hij terug is,’ besluit Esterik. ‘Maar nu eerst dat echtpaar. Ik ben benieuwd.’
Bij het verlaten van Esteriks kamer vraagt Zijlstra aan Ringeling en Van Amerongen: ‘Dames, zouden jullie die Boonstra van jullie nog een keer willen laten komen? Dan kunnen we controleren of hij onze verdachte herkent.’
Van Amerongen schudt misprijzend haar hoofd en zegt: ‘Jij denkt echt dat je de enige bent die hier nadenkt, zeker? Zodra jullie vertelden dat die vrouw hierheen kwam, hebben we meneer Boonstra direct gebeld. Hij is onderweg.’
‘Tot je dienst.’ Ringeling maakt een aanstellerig buiginkje. Samen lopen ze grinnikend de gang in.
‘Jij maakt je hier nog eens onsterfelijk populair,’ zegt Graanoogst droog terwijl hij naast Zijlstra komt staan. ‘Als die getuige komt kijken, kunnen we de Van den Genugtens trouwens het beste in Verhoor 2 zetten.’
‘Ja, ja, dat weet ik ook wel,’ antwoordt Zijlstra geïrriteerd. ‘Want daar zit de doorkijkspiegel.’
‘Precies,’ beaamt Graanoogst. ‘Ik controleerde alleen maar even of je het nog wist.’
Met een brede grijns op zijn gezicht loopt hij zijn vrouwelijke collega’s achterna.
Verongelijkt keert Zijlstra zich om naar Karadag en De Jong, maar die haasten zich de andere kant op.
26
‘Mag ik vragen waarom het nodig was dat we hier op stel en sprong naartoe kwamen?’ vraagt Egbert van den Genugten. Hij roert in zijn koffie en voelt zich duidelijk slecht op zijn gemak.
Zijlstra en Graanoogst hebben het echtpaar meegenomen naar Verhoorkamer 2, waar ze nu tegenover hen zitten.
‘Natuurlijk,’ antwoordt Graanoogst beleefd. ‘Zoals u weet, zijn we volop bezig met het onderzoek naar de moord op uw vader. En nu is het nodig dat we u en uw vrouw nog een paar vragen stellen.’
‘Ja, dat is ook zoiets,’ reageert de man in het slecht zittende pak korzelig. ‘Waarom moest mijn vrouw zo nodig mee? En waarom vroeg u me via de telefoon al of ze haar haren had afgeknipt?’
Cecilia van den Genugten zit kaarsrecht naast haar man, met een hand op zijn arm. Ook dit keer draagt ze een mantelpakje.
Graanoogst pakt zijn aantekenblok. ‘Dat zal ik u vertellen. Wij hebben navraag gedaan over wat u ons eerder hebt verteld. U, meneer Van den Genugten, bent op de avond van de moord naar uw schuttersclub geweest.’