‘Klopt,’ bevestigt Zijlstra. ‘Geen al te beste muziek, maar in ieder geval decibels. Daar hadden we het ook al over met Bertels: als iemand sterft, kan dat vrij geruisloos zijn. Zelfs als hij wordt vermoord.’
Esterik kijkt naar het petje van Zijlstra, maar besluit er niets van te zeggen. In plaats daarvan vraagt hij: ‘Wat weten we verder over meneer Van den Genugten? Had hij directe familie? Waar werkte hij voordat hij gepensioneerd werd? Heeft hij een strafblad?’
‘Dat moeten we allemaal nog uitzoeken,’ zegt Zijlstra. ‘Volgens de vrouw achter de bar woonde ome Kees alleen en kwam hij zo goed als dagelijks in Het Pronkjuweel. Al zeker een jaar of tien, dus we kunnen wel spreken van een echte stamgast. Nog niets bekend over eventuele familieleden, relaties of werkkring.’
‘Goed, dan moeten we daar dus achteraan,’ besluit Esterik. ‘Carla en Latifa, jullie trekken de persoonlijke gegevens van deze man na. Alles wat je kunt vinden. Waar zijn jullie verder mee bezig?’
‘Nog altijd met die overval op die juwelier en zijn vrouw bij het Sarphatipark,’ vertelt Latifa Ringeling.
‘Oké, maar dit heeft momenteel de hoogste prioriteit,’ zegt de wachtcommandant. ‘Moord gaat voor alles.’
‘Je kunt er vergif op innemen dat Het Parool er vandaag bovenop zit,’ voegt Zijlstra daar droogjes aan toe. ‘Dus zal het hoofdbureau het wel prettig vinden als we wat te melden hebben aan onze vrienden van de pers.’
‘Dat ook,’ geeft Esterik toe. ‘Maar de eerste dagen van een moordonderzoek zijn cruciaal, dus wil ik dat al onze mensen daar volop tegenaan gaan. Harry en Mussi, hoe staat het met jullie zaken?’
Nog voor Karadag kan antwoorden rapporteert De Jong: ‘We zijn die steekpartij in de Hercules Seghersstraat aan het afronden.’
‘Maar met die junk, die nou vastzit, is dat eigenlijk wel duidelijk,’ voegt Karadag daar lichtjes korzelig aan toe. ‘We moeten nog veel papierwerk afronden, verder hebben we onze handen vrij.’
‘Prima.’ Esterik maakt een aantekening. ‘Dan kunnen jullie beginnen met het buurtonderzoek. Eventuele tipgevers, mogelijk zakelijke partners van het slachtoffer. Regel beneden even dat je een paar geüniformeerde collega’s meeneemt. Ik wil het plaatje zo snel mogelijk rond hebben.’ Hij kijkt weer naar Zijlstra. ‘Wie zijn de getuigen met wie jullie straks gaan spreken? Alleen mensen uit het café?’
Zijlstra knikt. ‘De vrouw van de bar en vijf stamgasten, onder wie de man die Van den Genugten kort voor zijn dood nog heeft gesproken en een tijdje daarna ontdekte dat hij overleden was. En we hebben aan alle zes de getuigen gevraagd om een lijstje op te stellen met iedereen van wie ze zich herinneren dat die gisteravond in Het Pronkjuweel is geweest.’
‘Mooi. En jullie beginnen om elf uur, toch?’ vraagt Esterik.
‘Als Graanoogst dan al terug is van de sectie,’ bevestigt Zijlstra. ‘Anders begin ik alvast alleen met de eerste getuige.’
‘Als je hulp nodig hebt, hoor ik het wel.’ Esterik klapt zijn schrijfblok dicht. ‘Aan het werk. En laat het me weten zodra je iets weet.’
9
Om vijf over elf is Graanoogst nog altijd niet terug. Zijlstra gaat naar de hal beneden, waar Arie Langerak al op hem zit te wachten. Dit keer draagt hij geen vrijetijdsoverhemd met bretels, maar een driedelig pak met een stropdas.
‘Komt u maar mee naar boven,’ nodigt Zijlstra hem vriendelijk uit. ‘Mijn collega is er nog niet, maar we beginnen alvast.’
Ze schudden elkaar de hand.
‘Wilt u koffie?’ vraagt Zijlstra op de trap.
‘Ja, graag. Met melk en suiker,’ antwoordt de zwaarlijvige man, die zichtbaar moeite heeft met het traplopen.
Als ze langs de kamer van de wachtcommandant komen, roept Zijlstra in de richting van de open deur: ‘Leo, wij zitten in Verhoor 1.’
‘Oké,’ klinkt het achter hen, omdat ze de deur van Esteriks kamer al voorbij zijn.
Even later installeren de twee mannen zich met dampende koffiemokken in de verhoorkamer.
Zijlstra klapt zijn schrijfblok open en zet het opnameapparaat aan. ‘Goed, u bent dus Arie Langerak. Mag ik vragen of u een werkkring hebt?’
‘Natuurlijk, dat is geen geheim.’ De dikke man roert in zijn koffie. ‘Ik ben regiomanager bij een distributiebedrijf, SpeedyDelivery, in Zuidoost. We doen voornamelijk witgoed, mijn regio is grofweg Het Gooi.’
‘Oké. En dat is een volle baan?’
‘Meer dan. Daarom heb ik gevraagd of ik vanochtend als eerste mocht. Want ik moest nu toch al een halve dag vrij nemen, terwijl dat in ons werk eigenlijk niet kan.’
‘Begrepen. Dit duurt niet lang, dat beloof ik u,’ zegt Zijlstra. ‘En daarnaast behoort u dus tot de stamgasten van Het Pronkjuweel.’
De dikke man grijnst. ‘Dat kun je wel zeggen, ja. Voor m’n scheiding kwam ik er al vaak, maar sindsdien ben ik er vrijwel elke avond. Omdat m’n ex het huis heeft gekregen, woon ik op een flatje. Ik zie die kroeg eigenlijk als m’n echte huiskamer.’
Zijlstra knikt en schrijft iets op. ‘Net als meneer Van den Genugten, heb ik begrepen.’
‘Ja, ome Kees is er eentje van de ouwe hap.’ Langerak glimlacht triest. ‘Volgens mij was hij al klant onder de vorige eigenaar, toen die kroeg nog De Gouden Leeuw heette.’
‘De Gouden Leeuw?’ Zijlstra fronst zijn wenkbrauwen. ‘Die tent hebben ze toen toch gesloten? Daar was veel ophef over. Iets met kinderporno of zo?’
‘Ja, zoiets,’ doet de lijvige man luchtig. ‘Maar dat is allemaal van voor mijn tijd. Toen was ik nog getrouwd.’
‘U kent ome Kees dus al jaren,’ constateert Zijlstra.
‘Zeker. Hij is een van die mannen die ik elke dag wel een keertje zie. Dat is heel wat vaker dan m’n familie!’ De man lacht uitbundig en valt dan plotseling weer stil. ‘Maar nu dus niet meer. Is er al iets bekend over de begrafenis?’
‘Het lijk wordt pas na het onderzoek vrijgegeven aan de familie,’ zegt Zijlstra. Hij leunt voorover. ‘Maar u was dus degene die ome Kees zijn laatste drankje heeft aangeboden.’
‘Klopt als een zwerende vinger. Het was de laatste ronde, hè. Ik drink toch al niet graag alleen, maar als een kroeg bijna dichtgaat, hoort iedereen nog een slaapmutsje te hebben, toch? Toen ik eenmaal aan het uitdelen was, heb ik ome Kees nog een pikketanissie gegeven.’
‘Hebt u hem dat zelf gebracht?’ vraagt Zijlstra.
De lijvige man schudt zijn hoofd. ‘Nee, dat deed Anja. Zij brengt altijd persoonlijk de laatste ronde bij de mensen, dan kun je naderhand niet zeggen dat je die nog niet hebt gehad.’
Zijlstra slaat zijn armen over elkaar. ‘U was toch ook degene die ontdekte dat er iets niet in orde was met ome Kees?’
‘Ja, eerst dacht ik dat hij sliep.’ De dikke man neemt een slok koffie en staart even voor zich uit. ‘Raar is dat, je verwacht nooit het ergste, hoewel zo iemand natuurlijk al op leeftijd is en niet bepaald een gezond leven leidt. Met behoorlijk wat drank, altijd jenever.’ Hij trekt een vies gezicht. ‘Dat drink ik zelf niet. Ik ben meer een bierman. Jenever gaat me veel te hard.’
‘Maar u dacht dus dat ome Kees sliep?’ stuurt Zijlstra het gesprek bij.
‘Inderdaad. Zo leek het ook. Net alsof hij een slokje te veel op had en was weggedommeld. Maar toen ik bij hem was, reageerde hij helemaal nergens op. En hij had ook nog niet aan zijn jenevertje genipt.’ De man maakt een gebaar alsof dat genoeg zegt.
‘En hoe merkte u dat hij niet sliep, maar dood was?’
Het gezicht van de dikke man betrekt. ‘Er lag allemaal bloed onder zijn stoel. Dat zag er niet zo lekker uit, moet ik zeggen.’
‘Was dat bloed al gestold?’ wil Zijlstra weten.
Weer kijkt Langerak peinzend voor zich uit. ‘Volgens mij niet. Nee, dat weet ik bijna zeker. Het glom. En ik dacht dat ik zelfs wat van zijn jas zag druppelen. Die hield hij meestal aan.’