Выбрать главу

‘Wat importeert u precies?’ informeert Graanoogst.

Sjoekov kijkt weer naar buiten.

‘Een groot aantal producten.’

Sjoekov leunt achterover in zijn stoel en strekt zijn armen voor zich op het tafelblad.

‘Zoals gezegd spelen we vooral in op geboden mogelijkheden. Rusland exporteert met name energie — elektriciteit, aardgas, olie en steenkool — maar dat is een markt voor specialisten, en wij zijn generalisten. Wij halen hout en houtproducten uit Rusland. Maar ook wel auto’s en landbouwmachines, afhankelijk van het aanbod.’

‘Auto’s?’ reageert Zijlstra met opgetrokken wenkbrauwen.

‘Ja, niet erg veel, hoor, want de vraag naar Russische auto’s is hier in het Westen beperkt, daar ben ik eerlijk in. Maar Rusland is het twaalfde autoproducerende land ter wereld.’

Hij zwijgt even. ‘Dat wist u vast niet.’

‘Nee, inderdaad,’ geeft Zijlstra toe. ‘En wat importeert u uit Oekraïne en Wit-Rusland?’

‘Ook daar zijn we begonnen met machines en vervoermiddelen.’ Sjoekov raakt op dreef. ‘Vooral landbouwmachines, eigenlijk. Maar juist de laatste jaren hebben we ons interessegebied uitgebreid naar grondstoffen en halffabrikaten.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’ interrumpeert Graanoogst. ‘Ijzererts en dergelijke?’

‘IJzer en staal zijn wel sterke punten in die landen, dat is waar, maar die import doen de grote bedrijven hier meestal zelf. Nee, wij zijn inmiddels een van de grootste importeurs van dierlijke en plantaardige oliën, en ook oliehoudende zaden en vruchten uit Oekraïne en Wit-Rusland. Bij het ontginnen van die markt heeft Davidenko een grote rol gespeeld.’

Een zorgelijke trek glijdt over het gezicht van de man. ‘Ik weet nu al dat we hem daarbij vreselijk zullen gaan missen.’

Ze horen een zacht klopje op de deur en de receptioniste komt binnen met een blad waarop twee kopjes koffie staan.

‘U had melk en suiker, toch?’ vraagt ze zacht aan Graanoogst. Als hij knikt zet ze een kopje met lepeltje voor hem neer en een kopje zonder bij Zijlstra.

‘Alstublieft. Wilt u misschien ook nog koffie, meneer Sjoekov?’

‘Nee, dankjewel, Yvonne.’

Graanoogst wacht tot de jonge vrouw de kamer weer heeft verlaten voordat hij een vraag stelt.

‘Moest Davidenko voor zijn werk veel reizen?’

‘Valt mee,’ antwoordt Sjoekov. ‘In het begin natuurlijk wel, toen we contacten moesten leggen en zelf wilden zien hoe die bedrijven functioneerden. En natuurlijk om de producten te inspecteren. Maar als de zaken eenmaal lopen, is het vooral een kwestie van goed contact houden. En daar hebben we natuurlijk allerlei soorten media voor die de noodzaak van reizen aanzienlijk beperken.’

‘Maar als hij reisde, ging hij dan alleen?’ wil Graanoogst weten terwijl hij in zijn koffie roert.

‘Meestal ging ik met hem mee. Soms zijn directe collega bij de afdeling inkoop, Van den Brink. Hoewel Hans net als ik alleen maar Russisch spreekt en geen van de andere talen uit de regio. Dat was nu juist het sterke punt van Tolja.’

‘Die Hans, dat is Van den Brink, neem ik aan,’ begrijpt Graanoogst. ‘Hebt u er bezwaar tegen als we straks ook nog een gesprek met hem hebben?’

‘Natuurlijk niet, gaat u vooral uw gang. Wij zullen vanzelfsprekend alle medewerking verlenen als het erom gaat deze vreselijke misdaad op te lossen.’

Sjoekov kijkt van de een naar de ander. ‘Zijn er nog specifieke dingen die u van mij wilt weten?’

‘Jazeker.’

Zijlstra buigt zich wat naar voren.

‘Zijn er mensen van wie u weet of denkt dat ze een reden zouden kunnen hebben om Davidenko te vermoorden? Kan hij misschien ergens vijanden hebben gemaakt?’

Langzaam schudt de directeur van Ruskolanda Import zijn hoofd.

‘Niet dat ik weet. Tolja Davidenko was een uiterst beminnelijk mens. Hij kon met vrijwel iedereen opschieten. Ik hoef u niet te vertellen dat zo’n eigenschap in een wereldje als het onze vaak erg goed van pas komt. Met sommige van onze leveranciers ging hij om alsof ze al jaren vrienden waren, terwijl ik er zelf bij ben geweest toen ze kennismaakten.’

Er glijdt een glimlach om Sjoekovs lippen. ‘Nee, Tolja had geen vijanden. Volgens mij. Het zou me bijzonder verbazen als dat wel zo was.’

‘Ook zakelijk had hij geen aanvaringen?’ dringt Graanoogst aan.

Sjoekov staart peinzend uit het raam.

‘Tja, we stappen natuurlijk wel eens over van de ene producent of leverancier naar een andere. Omdat die een beter product heeft, of met dezelfde kwaliteit materialen toch goedkoper is. Zo gaat dat nu eenmaal. We zijn zakenmensen, nietwaar? En sommige voormalige leveranciers kunnen beter met zo’n teleurstelling omgaan dan anderen. Dat zie je overal.’

Zijlstra bestudeert het gezicht van de man die zo omzichtig en wollig aan het formuleren is.

‘Dus u zegt dat er wel degelijk zakelijke conflicten zijn geweest, de afgelopen tijd.’

Sjoekov zucht theatraal.

‘Meneer… Zijlstra, was het toch? Dacht u nou echt dat we een bedrijf van onze omvang slagvaardig zouden kunnen runnen als we daarbij niet af en toe harde, zakelijke beslissingen namen? Jazeker worden er dan soms mensen boos: het is natuurlijk niet niks als je van de ene op de andere dag een grote klant kwijtraakt, dat kan ik me maar al te goed voorstellen. Maar we zijn nu eenmaal geen filantropische instelling, want we opereren marktgericht. Dat besef begint ook in het voormalige Oostblok steeds meer door te dringen.’

Graanoogst en Zijlstra wisselen een snelle blik.

‘Kunt u ons misschien een lijstje geven van bedrijven, en liefst ook van personen, met wie Tolja Davidenko de afgelopen maanden zulke aanvaringen heeft gehad?’

‘Aanvaringen?’ Sjoekov reageert verbolgen, met korte bewegingen schudt hij zijn hoofd. ‘Dat gaat veel te ver. Zakelijke conflicten! En dan nog had Tolja die natuurlijk niet persoonlijk, maar was het een kwestie van ons hele bedrijf.’

‘Kan zijn,’ werpt Graanoogst tegen, ‘maar zojuist hebt u ons verteld dat Davidenko de grote man was als het ging om contacten in Wit-Rusland en Oekraïne. Dan is het toch niet zo onlogisch om te denken dat de handelspartners daar hem als de verpersoonlijking van uw bedrijf zien? Hij was ten slotte hun contactpersoon.’

‘Dat is waar.’

Sjoekov leunt achterover, trekt zijn handen van de tafel en legt ze op zijn knieën in een duidelijk gebaar van tegenzin.

‘Maar dan nog kan ik me niet voorstellen dat zulke… strubbelingen tot zoiets gewelddadigs als een moord kunnen leiden. Al zult u daar ongetwijfeld veel deskundiger in zijn dan ik.’

‘Precies,’ zegt Zijlstra. ‘En daarom zouden wij het erg op prijs stellen als u ons zo’n lijstje geeft.’

Sjoekov trekt een zuinig gezicht.

‘Gaat u er dan wel voorzichtig mee om?’ vraagt hij bezorgd. ‘Veel zakenmensen zijn er niet zo op gesteld als de politie vragen komt stellen. Vooral in de importwereld kan dat heel gevoelig liggen.’

‘Wij zullen proberen daar rekening mee te houden,’ belooft Graanoogst met een geruststellend knikje, waarbij hij even zijn ogen sluit. ‘Want we willen natuurlijk niet dat Ruskolanda nog meer zakelijk nadeel ondervindt van deze moord.’

Sjoekov bekijkt de rechercheur onderzoekend, maar hij kan geen greintje ironie ontdekken.

‘Als u mij uw e-mailadres geeft, zal ik u het lijstje laten toesturen.’

Het klinkt een stuk toeschietelijker.

‘Kan ik u verder nog ergens mee helpen?’

Graanoogst en Zijlstra leggen hun visitekaartjes op tafel en ontvangen elk een kaartje van Sjoekov.

Zijlstra bekijkt het kaartje aan beide kanten. Sjoekovs voornaam is Oleg, ziet hij.

‘Nee, dit was het voorlopig,’ zegt Graanoogst terwijl hij opstaat.

‘Maar dan zouden we nog wel met die Hans van den Berg willen praten,’ voegt Zijlstra daaraan toe.