Выбрать главу

‘Van den Brink,’ verbetert Sjoekov. ‘Dat is geen probleem. Ik loop even met u mee.’

12

Achter de man in het strak gesneden pak lopen Zijlstra en Graanoogst door de lange gang naar de achterste deur. Sjoekov houdt die voor hen open en biedt hun zo toegang tot een kantoortuin. Hij gaat hun voor tot een door dunne kunststof wanden afgeschot kamertje.

Een bebrilde man met een kaalgeschoren hoofd zit er te telefoneren.

Terwijl de drie mannen naast zijn bureau wachten, steekt hij even een wijsvinger op, om duidelijk te maken dat hij zijn gesprek afmaakt. Hij spreekt Russisch.

Geïntrigeerd kijkt Zijlstra toe hoe de mond van de man de vreemde klanken vormt, met opvallend zwaar aangezette l’en en rollende r’en.

‘Ha, Oleg, dag heren,’ zegt de kale man nadat hij zijn telefoongesprek heeft afgerond. Hij staat op en schudt de beide gasten de hand.

‘Van den Brink, Hans van den Brink.’

‘Goedemiddag. Graanoogst, recherche.’

‘Zijlstra, collega van Graanoogst.’

‘De twee heren komen vanwege de dood van Tolja Davidenko,’ verduidelijkt Sjoekov. ‘En ze wilden jou ook wat vragen stellen. Kan ik ze aan je overlaten?’

Van den Brink kijkt een beetje verward van zijn directeur naar de bezoekers.

‘Natuurlijk,’ antwoordt hij. ‘Wacht even, dan pak ik er een stoel bij.’

Onder het toeziend oog van zijn baas, die hem bij de deur van het kamertje nakijkt, haast hij zich de kantoortuin in. Even later komt hij terug met een stoel, die hij naast een identieke stoel aan de andere kant van zijn bureau zet.

‘Neemt u plaats,’ zegt hij met een uitnodigend gebaar.

‘Dan laat ik u verder alleen, heren,’ kondigt Sjoekov aan. ‘U redt het verder wel met Hans.’

‘Prima, dank u,’ zegt Graanoogst en hij geeft hem een vluchtige hand. ‘Als het nodig is, nemen we nog contact met u op.’ Ook Zijlstra schudt de hand van de directeur.

‘En mocht u nog iets te weten komen dat voor ons interessant zou kunnen zijn, dan kunt u ons altijd bellen.’

‘Bedankt, ik zal eraan denken.’

Sjoekov draait zich om en verlaat het kantoortje.

‘Zo,’ zegt Van den Brink. Hij kijkt de twee rechercheurs aan, zichtbaar opgelaten. ‘Kan ik de heren misschien verblijden met een kopje koffie?’

‘Nee, dank u, we hebben net gehad,’ antwoordt Graanoogst voordat Zijlstra op het aanbod in kan gaan.

Van den Brink zucht. ‘U komt dus vanwege Tolja.’

‘Jazeker,’ antwoordt Zijlstra.

‘Was zijn dood een verrassing voor u?’

‘Volkomen. Ik kan me nog altijd niet voorstellen dat hij er niet meer is. Eigenlijk verwacht ik ieder moment dat hij hier weer binnen komt wandelen, met die brede grijns van hem.’

Zijlstra ziet dat er een traan blinkt in de ooghoek van de man, daarom houdt hij het gesprek voorlopig zo zakelijk mogelijk.

‘Hoelang werkt u al bij dit bedrijf?’

‘In september zes jaar.’

‘Mooi.’ Zijlstra pakt zijn aantekenboekje. ‘En Davidenko werkte hier drie jaar, klopt dat?’

‘Ruim drie jaar. Die hele periode hebben we steeds nauw samengewerkt. Ik deed tot dan toe de Russische contacten en ik was heel blij met zijn komst, want hij sprak gewoon beter Russisch dan ik.’

‘U bent slavist?’ vraagt Graanoogst.

Van den Brink knikt. ‘Ik heb Russisch gestudeerd en ik ben vaak in Rusland geweest. Maar je merkt toch altijd dat je zelf niet uit die regio komt. Dat probleem had Tolja niet.’

‘Hij kwam uit Wit-Rusland,’ zegt Zijlstra. ‘Dus door hem kreeg u dat land er ook bij.’

‘Importtechnisch gezien wel, ja.’

Een vage glimlach speelt om de lippen van de nog altijd timide kijkende man.

‘En dat niet alleen, maar ook Oekraïne. Vergeet niet dat we daarmee het grootste land in Europa binnenhaalden!’

‘Het grootste land?’ Zijlstra fronst zijn wenkbrauwen. ‘Rusland is toch veel groter?’

‘Dat ligt maar gedeeltelijk in Europa.’

Van den Brink oogt bijna triomfantelijk. Deze wijsheid heeft hij niet voor het eerst gespuid.

‘Waarom was dat eerder niet gelukt?’ wil Zijlstra weten. ‘Daar spreken ze toch ook Russisch?’

‘In die hele regio spreken ze Russisch,’ antwoordt Van den Brink. ‘Maar vaak als tweede taal. Net zoals de Wit-Russen een eigen taal hebben, hebben de Oekraïners dat ook. Het Oekraïens lijkt op het Russisch, dat wel, maar verschilt er net zo veel van als bijvoorbeeld het Nederlands van het Duits. En u kunt zich misschien wel voorstellen hoe het voor plaatselijke leveranciers is wanneer je daarbij als buitenstaander de boel door elkaar gaat halen.’

Na deze woordenstroom valt de man stil. Hij kijkt de twee rechercheurs afwachtend aan.

‘Oké,’ zegt Graanoogst. ‘Dat wist ik allemaal niet, eerlijk gezegd. Maar ik kan me voorstellen dat het voor de handel erg prettig is als je moeiteloos de talen spreekt van de mensen met wie je zaken moet doen. Hield dat in dat uw positie bij Ruskolanda in het gedrang kwam?’

De man kijkt hem met grote ogen aan. ‘In het gedrang? Natuurlijk niet! We kregen veel meer contacten, veel meer orders, veel meer omzet. Mijn positie is nooit in het geding geweest. En reken maar dat ik blij was dat Davidenko ons hielp om die markten verder te ontginnen, want onze bonussen zijn nog nooit zo hoog geweest.’

Zijlstra tuit zijn lippen.

‘U krijgt dus naast uw vaste inkomen ook bonussen,’ zegt hij. ‘Ja, natuurlijk. We hebben allemaal onze accounts, en als we onze targets halen, dan krijgen we voor alles wat we daarboven nog omzetten, extra percentages. Die bonussen zijn getrapt, dat kan na een paar niveaus aardig oplopen. Al worden zulke toeslagen natuurlijk zwaar belast, daar niet van.’

Graanoogst wisselt een zijdelingse blik met Zijlstra.

‘Zakelijk gezien was het dus een groot voordeel dat Davidenko erbij kwam,’ constateert hij. ‘En kunt u persoonlijk goed met hem opschieten?’

Een trieste glimlach glijdt over het gezicht van Van den Brink.

‘Vraagt u onze collega’s er maar naar: iedereen mocht Tolja graag. Hij was een vriendelijke, toeschietelijke, echt sympathieke jongen. Ik was zelf ook erg op hem gesteld. Het is echt doodzonde dat hij er niet meer is.’

‘Ging u ook wel eens met hem op reis?’ informeert Zijlstra snel als hij ziet dat de man zijn zakdoek pakt.

Van den Brink snuit luidruchtig zijn neus en bergt dan omzichtig zijn zakdoek weer weg.

‘Niet zo vaak als ik zou willen. In de praktijk ging de baas meestal met hem mee. Dat begrijp ik ook wel, hoor, want als er een nieuw account bij komt, willen de directeuren van beide bedrijven elkaar persoonlijk spreken. Dat zou ik ook willen, in hun geval. Maar ja, dat had wel als gevolg dat ik meestal hier in Amsterdam zat, terwijl Sjoekov en Tolja regelmatig samen op stap waren.’

‘Daar klinkt toch wat jaloezie in door,’ merkt Zijlstra op.

De man achter het bureau haalt zijn schouders op.

‘Zo raar is dat toch niet? Dat soort uitstapjes vind ik persoonlijk de leukste onderdelen van mijn baan. Je ontmoet mensen, je leert wat bij en je komt nog eens ergens.’

‘Wij hebben van de heer Sjoekov gehoord dat er de laatste tijd wel eens wat conflicten waren rond Davidenko,’ neemt Graanoogst de ondervraging over. ‘Kunt u ons daar wat meer over vertellen?’

Van den Brink zucht.

‘Dat kun je wel zeggen, ja, ze hebben vorige week een fikse aanvaring gehad. Daar hebben we allemaal van kunnen meegenieten. Volgens mij had Tolja volkomen gelijk: hij deed een heel redelijk voorstel. Maar Sjoekov reageerde net alsof Tolja daardoor ineens onze eigen grootste concurrent zou worden.’ Graanoogst kijkt met opgetrokken wenkbrauwen naar Zijlstra en vervolgt: ‘Wat waren ook al weer de details van dat voorstel?’

‘Heeft Sjoekov dat niet verteld?’ vraagt de man tegenover hem. ‘Nou ja, het kwam erop neer dat Tolja zelf wat import zou gaan doen voor dat winkeltje waar hij mee bezig was. Dat wilde hij niet via Ruskolanda laten lopen, maar in eigen hand houden.’