Выбрать главу

‘Een handeltje voor zichzelf dus,’ zegt Zijlstra. ‘Daar had hij toch Sjoekovs toestemming niet voor nodig?’

Van den Brink grinnikt wrang.

‘Die zou hij niet nodig hebben als een paar van zijn beoogde zakenpartners niet ook vaste leveranciers van Ruskolanda waren. Of waren geweest: Tolja onderhield ook wel contacten met bedrijven waar we vroeger mee gewerkt hebben.’

‘En dan nog?’ Zijlstra maakt een niet-begrijpend gebaar. ‘Dat bijt elkaar toch niet?’

‘Op zich niet. Maar Tolja wilde zijn zaak ook een soort groothandelsfunctie geven van Wit-Russische producten, heb ik ervan begrepen. Omdat hij anders nooit de omzet zou halen die zo’n klein bedrijfje levensvatbaar kon maken.’

Zijlstra knikt langzaam.

‘En daar was Sjoekov dus tegen?’

‘Daardoor werd het een hooglopende ruzie, waarbij Tolja zelfs dreigde met opstappen. Waarop Sjoekov weer zei dat hij zich dan wel aan een concurrentiebeding had te houden, en dus geen zaken mocht doen met contacten van Ruskolanda.’

Van den Brink maakt een groot gebaar om zich heen.

‘Ze stonden hier midden in de kantoortuin, tussen ons allemaal. En op een gegeven moment waren ze zelfs tegen elkaar aan het schreeuwen.’

‘Hebben ze het nog bijgelegd?’ informeert Graanoogst.

‘Uiteindelijk wel, geloof ik. Maar ik heb nooit de kans gehad om Tolja daarnaar te vragen. Want toen was hij ineens dood.’ Meteen schiet er een vlaag verdriet over zijn gezicht en is de zakdoek weer nodig.

Zijlstra wacht even voordat hij verder vraagt.

‘Sjoekov had het ook nog over een ander soort conflicten, namelijk met oud-leveranciers met wie uw bedrijf geen zaken meer deed. Zaten daar ook hoogoplopende kwesties bij?’

Van den Brink slikt.

‘Niet dat ik weet. Tolja had het er wel eens moeilijk mee als wij van een leverancier met wie we een band hadden opgebouwd overstapten naar een goedkopere concurrent. Zeker als hij die mensen persoonlijk kende. Dan maakte hij zich wel eens zorgen, omdat zulke bedrijven het vaak niet makkelijk hadden.’

‘Maar zo gaat dat toch in de handel?’ zegt Zijlstra, bijna plagerig.

‘Dat is waar. En dat zei Sjoekov ook altijd als we het er met hem over hadden.’

‘O, daar had u wel gesprekken over met Sjoekov?’ begrijpt Graanoogst.

De man knikt.

‘Dan zei Tolja dat er belangrijker dingen waren dan een paar centen winst, en dat loyaliteit op den duur meer kon opleveren. Maar dan zei Sjoekov altijd dat we geen liefdadigheidsinstelling zijn, maar een commercieel bedrijf.’

Hij heft zijn handen en trekt een grimas.

‘Ikzelf zei dan nooit veel, omdat ik vond dat ze eigenlijk allebei gelijk hadden.’

‘Dat lijken toch vrij principiële verschillen,’ vindt Graanoogst.

‘Zou je kunnen zeggen dat die twee kwesties de verhouding tussen Sjoekov en Davidenko op scherp hebben gezet?’

Van den Brink kijkt hem geschrokken aan.

‘U bedoelt toch niet dat Sjoekov iets te maken zou kunnen hebben met de moord op Tolja, hè? Want dat heb ik nooit gezegd. En dat zou ik ook nooit zeggen.’

‘Uit loyaliteit?’ suggereert Zijlstra.

‘Nee. Nee! Die twee mochten elkaar. En ze waardeerden elkaar. Wat ik straks over het bedrijf heb gezegd, geldt ook voor Oleg Sjoekov en Tolja Davidenko persoonlijk: zij werden allebei beter van hun samenwerking. Ruskolanda behaalde meer omzet en aanzienlijk meer winst, en Tolja kon zich hier ontplooien zoals hij dat bij vrijwel geen enkel ander bedrijf zou kunnen. Vergeet niet dat hijzelf ook behoorlijke bonussen opstreek!’

‘En toch wilde Davidenko voor zichzelf gaan beginnen,’ werpt Zijlstra tegen.

‘Nee, dan hebt u het verkeerd begrepen. Die winkel was iets wat Tolja samen met zijn broer wilde doen, dat was een oude droom van hen allebei. Net alsof ze een stukje Wit-Rusland met zich mee hadden genomen, zei hij altijd. Maar voor Tolja was dat duidelijk een nevenactiviteit, die hij naast zijn echte werk zou gaan doen. Want hij wilde meewerken aan een zelfs nog verder gaande groei van Ruskolanda. Daar hadden Sjoekov en hij al allerlei plannen voor gemaakt.’

Graanoogst buigt zich naar voren.

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’

‘Meer producten uit de landen waar we al zaken mee doen,’ antwoordt Van den Brink. ‘En misschien ook nieuwe contacten leggen in Letland en Litouwen. Maar die plannen zullen nu voorlopig wel in de ijskast gaan.’

‘Omdat Davidenko daar een centrale rol in speelde?’ veronderstelt Zijlstra.

‘Precies. Hij wilde stelselmatig alle buurlanden van Belarus afgrazen op mogelijkheden. En misschien zelfs ter plekke dependances opzetten.’

‘Grote plannen,’ beaamt Graanoogst. ‘Ik kan me voorstellen dat uw bedrijf Davidenko zal missen.’

‘Zeg dat wel.’

Van den Brink knikt triest.

‘Op heel veel manieren. En ikzelf zeker niet het minst. Ik ben Tolja als een vriend gaan zien.’

‘Dan wens ik u veel sterkte de komende tijd.’

Zijlstra staat op en overhandigt de man zijn kaartje. ‘Als u nog iets bedenkt wat voor ons onderzoek van belang zou kunnen zijn, kunt u altijd contact met ons opnemen.’

Ook Graanoogst staat op. Hij blijft even staan en legt zijn wijsvinger tegen zijn kin.

‘Voordat we gaan heb ik nog één vraag: hebt u in uw werk wel eens te maken gehad met de Russische maffia?’

Van den Brink komt langzaam uit zijn stoel overeind en loopt om zijn bureau heen.

‘In Rusland niet echt, al weet je natuurlijk nooit waar die lui allemaal een vinger in de pap hebben. En hier in Amsterdam schijnen ze de halve rode buurt te bezitten. Maar persoonlijk heb ik nooit iets van ze gemerkt. Hoezo?’

‘Het was maar een vraag,’ zegt Zijlstra snel. ‘En sommige vragen zijn overbodig. Tot ziens.’

‘Zal ik u naar de uitgang begeleiden?’ stelt Van den Brink voor. ‘Nee, dank u wel.’ Graanoogst steekt afhoudend een hand op. ‘We vinden het wel.’

Op de gang tikt Graanoogst zijn partner op de schouder.

‘Zullen we meteen maar bij Sjoekov langsgaan om hem te vragen waarom hij vergeten was ons te vertellen dat hij kort voor Davidenko’s dood openlijk ruzie met hem heeft gemaakt?’

‘Goed plan,’ antwoordt Zijlstra.

Ze blijven staan voor de deur van de grote directiekamer.

Zijlstra klopt en gaat meteen naar binnen, net als de receptioniste dat eerder had gedaan.

Sjoekov zit aan zijn bureau te telefoneren in het Russisch. Verbaasd kijkt hij op.

De twee rechercheurs blijven voor zijn bureau staan tot hij klaar is.

Zichtbaar opgelaten maakt Sjoekov snel een einde aan het gesprek.

‘Waaraan dank ik het genoegen van dit nieuwe bezoek?’ vraagt hij licht geïrriteerd.

Graanoogst glimlacht hem vriendelijk toe.

‘We zijn nog even teruggekomen, omdat u vergeten bent ons iets belangrijks te vertellen.’

‘Sorry voor het storen, overigens,’ voegt Zijlstra daar fijntjes aan toe.

De vorsende blik van de man in het maatpak gaat van de een na de ander. Hij staat op en trekt zijn das recht.

‘Eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee waar u het over hebt.’

‘Dan zullen we u daarbij helpen,’ zegt Zijlstra zonder een zweem van een glimlach. ‘Het blijkt dat u een flinke ruzie met Davidenko had, een paar dagen voor zijn dood.’

‘O, dat.’ Sjoekov lacht schamper, maakt een wegwerpgebaar en gaat voor het raam staan, met zijn rug naar hen toe. ‘Dat, mijne heren, was een meningsverschil, en niet meer dan dat.’ ‘Uit wat wij hebben gehoord, moet het er behoorlijk heftig aan toe zijn gegaan,’ voert Graanoogst aan.

Sjoekov draait zich om. ‘Zo gingen Tolja en ik met elkaar om. We konden elkaar soms heel ferm de waarheid zeggen, maar dan wisten we allebei waar de ander stond en daarna gingen we gewoon weer verder. Duidelijkheid is alles, zeker als je zo nauw samenwerkt.’