‘U was dus niet bang dat Davidenko uw directe concurrent zou worden?’ vraagt Zijlstra scherp.
De man schudt wrevelig zijn hoofd en slaakt een diepe zucht. ‘Hoe komt u aan die onzin? Dat heeft Van den Brink u zeker verteld? Die man heeft echt boter op zijn hoofd.’
Graanoogst kijkt hem onderzoekend aan.
‘Hoe bedoelt u?’
Weer klinkt dat schampere lachje van Sjoekov.
‘Nou, Hans is naar me toe gekomen om me te waarschuwen dat Tolja een zaakje met eigen import wilde gaan beginnen. Terwijl Tolja me dat zelf allang had verteld. Want zo’n verhouding hadden wij namelijk: open en eerlijk.’
Zijlstra fronst zijn wenkbrauwen.
‘Dus Van den Brink kwam bij u klikken. Waarom?’
‘Als u dat klikken wilt noemen, is dat voor uw rekening,’ zegt Sjoekov. ‘Hij vond kennelijk dat die informatie belangrijk was voor het bedrijf. En hij is zelf natuurlijk altijd jaloers geweest op Tolja.’
‘O ja?’ Graanoogst kijkt hem vragend aan.
‘Vanzelfsprekend. Tolja kreeg hier voor elkaar wat Hans in geen jaren was gelukt: een enorme expansie van onze markt. En als er iemand met mij mee naar het buitenland ging, was dat Tolja, en niet meer Hans. Dat moet hem gestoken hebben.’ ‘Mogelijk,’ antwoordt Graanoogst, ‘maar daar stond tegenover dat hij door de zakelijke successen van Davidenko meedeelde in steeds grotere bonussen.’
‘Dat is zo,’ geeft Sjoekov toe, en hij recht zijn rug. ‘Maar geld vergoedt niet alles, dat zult u toch met me eens zijn,’ zegt hij gedecideerd.
De twee politiemensen laten een stilte vallen.
Graanoogst maakt een aantekening in zijn notitieboekje.
‘Was dat het?’ vraagt Sjoekov ongeduldig.
‘Dan zou ik nu graag een einde maken aan deze ondervraging. Ik heb nog meer te doen. Zeker nu we onze meest waardevolle kracht kwijt zijn.’
‘Natuurlijk.’
Graanoogst is al op weg naar de deur.
‘Dank u voor uw openheid.’
‘Dat spreekt vanzelf.’
Sjoekov blijft met zijn armen over elkaar bij zijn bureau staan.
‘Tot ziens.’
‘Daar kunt u op rekenen,’ zegt Zijlstra, en hij trekt de deur achter zich dicht.
Op de gang kijken de twee elkaar aan.
‘Een merkwaardig bedrijf,’ vindt Graanoogst. ‘Die mensen gaan echt prettig met elkaar om.’
Zijlstra knikt. ‘Ik had niet de indruk dat ze daarom meteen met bijlen zouden gaan zwaaien. Maar het kan beslist geen kwaad om hier nog wat spitwerk te doen.’
‘Oké. Toch moeten we nu eerst bij het hoofdbureau langs.’
Zijlstra ademt uit met een puf.
‘Shit, ja. Ik word helemaal gek van die Russische maffia, weet je dat?’
‘Dat weet ik, ja, je baalt.’
‘O, en dat vind jij niet eens erg?’
Graanoogst grinnikt en gaat voor hem uit de trap af, naar de uitgang.
‘Daar geef ik geen antwoord op.’
13
De man die zich heeft voorgesteld als Bruno Koopmans is in burger. Nadat hij Zijlstra en Graanoogst heeft uitgenodigd tegenover hem plaats te nemen, gaat hij zelf achter zijn bureau zitten.
Zijlstra kijkt om zich heen. De kamers op het hoofdbureau zijn aanzienlijk groter dan die op bureau De Pijp, constateert hij.
Koopmans’ collega, die bij het handen schudden alleen zijn achternaam noemde, Te Velde, is volledig geüniformeerd en heeft zelfs zijn jasje aangehouden. De bloemkoolinsignes op zijn schouders geven aan dat hij de rang van brigadier heeft.
Tot ergernis van Zijlstra blijft hij bij de deur staan, met zijn armen over elkaar.
‘Goed dat jullie naar ons toe gekomen zijn,’ zegt Koopmans.
‘Communicatie en korte lijnen zijn van het grootste belang bij een voortgaand onderzoek als het onze, en we stellen het zeer op prijs als onze collega’s daaraan willen bijdragen.’
Zijlstra bromt iets onverstaanbaars, maar Graanoogst haast zich te zeggen: ‘Natuurlijk. We begrijpen allemaal dat het bestrijden van de georganiseerde misdaad een brede aanpak vraagt.’
Koopmans knikt en kijkt in zijn aantekeningen.
‘Oké, even zien wat er tot nu toe boven water is gekomen… Het gaat dus om een moord, een bijlmoord zelfs. In een Wit-Russisch winkeltje. Daarbij is een van de eigenaren om het leven gekomen. En er zijn dus aanwijzingen van betrokkenheid door maffiose elementen.’
Zijlstra maakt een geringschattend gebaar.
‘Nou ja… Misschien. Er is een man in de winkel gezien die Russisch sprak en die vroeg of de zaak inderdaad Belarus ging heten en wat er zoal verkocht zou gaan worden. Dat lijkt mij niet noodzakelijkerwijs betrokkenheid door maffiose elementen.’ Bij het uitspreken van die laatste term beweegt hij zijn vingers bij wijze van aanhalingstekens aan weerszijden van zijn hoofd.
‘Dat lijkt misschien zo,’ reageert Koopmans scherp, ‘voor een leek. Maar iedereen die zich langere tijd met de Russische maffia heeft beziggehouden weet dat dit nou net hun handelwijze is. Bij vrijwel alle commerciële activiteiten van landgenoten sturen ze eerst een verkenner langs, om later terug te komen met een paar van hun zware jongens. Dan maken ze heel erg duidelijk dat ze een aandeel in de winst willen. Anders volgen er maatregelen. Harde maatregelen.’
Zijlstra kijkt hem recht aan.
‘Als leek weet ik misschien niet veel van de werkwijze van de Russische maffia. Maar als politieman hou ik terdege rekening met de mogelijkheid dat hier sprake was van een gewone Rus die gewoon geïnteresseerd was in een winkel die gewoon Wit-Russische artikelen gaat verkopen. Ik zou ook gaan kijken als ik in Moskou woonde en iemand begon daar een winkeltje met Nederlandse waar.’
‘Natuurlijk is dat denkbaar,’ geeft Koopmans toe, ‘maar de realiteit hier in Amsterdam is nu eenmaal dat de Russische maffia zeer aanwezig en zeer actief is. Ik hoef jullie niets te vertellen over de rol die ze bij de prostitutie in de binnenstad spelen, maar er zijn veel meer terreinen waarop die lui hun activiteiten aan het uitbreiden zijn. In de haven bijvoorbeeld.’
‘Dat is geheime informatie, dus dat hebben jullie formeel niet gehoord!’ waarschuwt de man bij de deur.
Koopmans heft bezwerend zijn handen. ‘Daarom treed ik ook niet in details. Toch wilde ik dit even genoemd hebben, omdat ik bij de informatie over het slachtoffer zie dat hij bij een importbedrijf in het havengebied werkte. Dan gaan bij ons meteen allerlei alarmbellen rinkelen.’
‘Dat begrijp ik,’ zegt Graanoogst nadenkend. ‘Maar dan ligt het toch niet voor de hand dat zo’n man vervolgens in zijn winkel in de stad wordt vermoord. Met een bijl nog wel.’
Een geamuseerd lachje speelt om de lippen van Koopmans.
‘Mij persoonlijk verbaast dat helemaal niet. Het is onze ervaring dat de Russische maffia bij afrekeningen rücksichtslos en zeer gewelddadig kan optreden. Soms bijna theatraal, alleen maar om een punt te maken. Het kan best zijn dat deze moord onderdeel is van iets veel groters, waarbij ze een duidelijke boodschap hebben willen afgeven aan de mensen met wie deze…’ Hij controleert zijn aantekeningen. ‘…Davidenko misschien samenwerkte.’
‘We zijn zojuist bij zijn bedrijf geweest,’ meldt Graanoogst. ‘En daar bleek dat Davidenko de belangrijkste contactman was bij het zoeken van nieuwe leveranciers in Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne.’
Koopmans’ ogen flitsen over zijn goudomrande bril naar zijn collega bij de deur. Hij maakt een snelle aantekening.
‘Dat is interessant. Zeer interessant zelfs. Dit zou wel eens belangrijk kunnen zijn voor ons onderzoek. Ik zie hier dat het importbedrijf in kwestie Ruskolanda heet. Daar zullen we eens heel voorzichtig meer informatie over natrekken.’
Hij richt zich tot Te Velde. ‘Ik zei toch al, Nico, dat hier wel eens sprake zou kunnen zijn van iets groots!’