Выбрать главу

Inmiddels draaien er enkele hoofden nieuwsgierig in hun richting. Tot zichtbaar plezier van Zijlstra.

Graanoogst staat op en gooit het restant van zijn koffie in de gootsteen, waarna hij de mok met een resoluut gebaar op het aanrecht naast de koffieautomaat zet. ‘Wat gaan we vandaag eerst doen?’

‘Naar het huis van het slachtoffer. Ik heb de sleutel al opgehaald bij Leo. Hoezo?’ vraagt Zijlstra met een uitgestreken gezicht.

‘Omdat de dag nog maar net is begonnen en ik nu alweer moe van je ben,’ antwoordt Graanoogst vinnig. ‘Kom, we gaan.’ Meteen is hij al de gang in verdwenen.

Zijlstra maakt een kolderieke buiging naar zijn collega’s in de koffiekamer, grist zijn petje van de kapstok en haast zich achter hem aan.

‘Allemachtig, wat ben ik blij dat ik hier niet woon,’ verzucht Zijlstra terwijl hij de auto door een troosteloze wijk in Zaanstad stuurt.

Graanoogst kijkt hem van opzij aan. ‘Ik zeg niks, want dan begin jij meteen weer over Almere.’

‘Vind je het gek?’ plaagt Zijlstra op de automatische piloot. ‘Wie gaat daar dan ook wonen?’ Hij wijst op enkele van de straatnaambordjes die ze passeren. ‘Moet je zien, man: Elvis Presleystraat. John Lennonstraat. Waarom ook niet meteen een Elton Johnstraat? Of een René Frogerstraat?’

‘Omdat straten alleen worden vernoemd naar personen die overleden zijn,’ antwoordt Graanoogst droog. ‘Let nou maar op, hier moet je rechts.’

Zijlstra draait de wagen de Leonard Bernsteinstraat in en algauw vinden ze het vierkante gebouw waarin het appartement van Anatoli Davidenko moet zijn.

‘Dat bedoel ik nou.’ Tijdens het uitstappen wijst Zijlstra al met een gestrekte arm naar het appartementencomplex. ‘Moet je zo’n blokkendoos nou eens zien! Dat is toch totaal sfeerloos. Zo’n nieuwbouwwijk heeft geen ziel.’

‘Kan best zijn,’ werpt Graanoogst tegen. ‘Maar alles is tenminste schoon en heel. Dat kun je van dat krot waar jij in woont niet zeggen.’

‘Krot?’ reageert Zijlstra verontwaardigd. ‘Dat pand, meneer, is al meer dan honderd jaar oud. En ik bewoon er een officiële driehoogachterkamer. Nou jij weer!’

Graanoogst glimlacht flauwtjes. ‘Met al die trappen. Nee, dan woon ik liever in Almere.’

‘Almere is een plaats zonder ziel,’ verkondigt Zijlstra plechtig. ‘En met een stuk minder junks en bedelaars dan Amsterdam,’ voegt Graanoogst daaraan toe, terwijl hij om de auto heen loopt. ‘Om nog maar te zwijgen van de toeristen, de parkeerproblemen en de vrachtwagens die altijd staan uit te laden op de gracht als jij erdoor moet.’

Hij kijkt bij de brievenbussen en de bellen in het portiek, maar ziet de naam Davidenko niet staan. ‘Welk nummer is het?’

‘19-111. Dat zal dus wel driehoog zijn.’

‘Kan hij fijn naar jouw kamer zwaaien. Kom nou maar mee.’ Graanoogst gaat voor de liftdeur staan. ‘Of wou je soms liever met de trap?’

‘Ikke niet.’ Zijlstra maakt een bezwerend gebaar. ‘Ik heb een hekel aan trappen.’

Grinnikend stapt Graanoogst de lift in.

Zijlstra volgt hem. ‘En doe nou maar niet net alsof je een hekel aan Amsterdam hebt, want ik weet nog heel goed hoe jij er de pest in had toen je van je vrouw uit Zuid weg moest, naar Almere.’

‘Wil jij op het knopje drukken, of zal ik dat doen?’ vraagt Graanoogst droog en hij haalt alvast zijn notitieboekje tevoorschijn.

Op de derde verdieping komen ze in een raamloze hal met in alle vier de muren een deur.

Graanoogst loopt direct naar de deur met het bordje 19-111 en drukt op de bel.

Zijlstra kijkt verbaasd toe.

‘Je weet maar nooit of er iemand binnen is, verduidelijkt Graanoogst. ‘Familie, of misschien de buurvrouw, die de planten water geeft. Als wij dan plotseling onaangekondigd binnen komen vallen, schrikt zo’n mens zich rot.’

‘Ja, dat zal best,’ bromt Zijlstra. Hij wacht demonstratief tot Graanoogst vindt dat ze lang genoeg hebben gewacht om niemand de stuipen op het lijf te jagen en maakt dan de deur open met de sleutel.

In het gangetje ruikt het muf, met een duidelijke tabaksgeur. Een roker, net als zijn broer, constateert Zijlstra.

Ze passeren een keurige keuken met een standaardinrichting, een wc-deur en een openstaande badkamerdeur. Daarbinnen liggen een paar handdoeken op de grond en op een wastafel liggen wat scheerspullen en toiletartikelen.

De huiskamer is schoon, opgeruimd en nogal kaal. Luxaflex voor de ramen, spots aan het plafond en aan de muur. Een eethoek bij het raam en in het donkere deel van de kamer een zithoek met een breedbeeldtelevisie. Naast een dressoir staan twee boekenkasten, waarvan er eentje voor het grootste deel gevuld is met een geluidsinstallatie en cd’s.

‘Geen bloemen, geen planten, geen dieren,’ constateert Zijlstra.

‘Of die zijn misschien al weggehaald door de familie,’ suggereert Graanoogst. ‘Maar ik denk dat je gelijk hebt: dit is typisch de woning van een vrijgezel.’

‘Een heel nette vrijgezel,’ voegt Zijlstra daaraan toe. ‘Ik zie zelfs nergens een vuile asbak. Of denk je dat de familie heeft opgeruimd, zodat we hier geen troep zouden aantreffen?’

‘Zou kunnen.’ Graanoogst kijkt rond. ‘Dat zullen we moeten navragen.’

Zijlstra loopt naar de televisie en inspecteert de dvd’s in het kastje ernaast. ‘Zo te zien hield meneer Davidenko van actiefilms. Bruce Willis, Mel Gibson: het betere gooi- en smijtwerk. Niet dat we daar wat aan hebben, natuurlijk, maar toch.’

Intussen bekijkt Graanoogst de boekenkast. Er staan thrillers en andere boeken in, sommige in het Nederlands, andere in het Engels en op twee planken staan alleen maar boeken met opschriften in cyrillisch schrift. Russisch of Wit-Russisch, neemt hij aan. Hij probeert een paar titels te ontcijferen, maar geeft zijn pogingen al snel op.

Ook de cd’s zeggen hem niet veeclass="underline" naast een paar internationale toppers ziet hij vooral Oost-Europees werk.

Op een van de boekenplanken staat een foto van de twee broers Davidenko. Met de armen om elkaars schouders en gekleed in witte pakken met een diepe V-hals, tot een met glinsterende stenen bezette tailleband, zwaaien ze breed lachend naar de camera.

‘Oscar, moet je eens zien,’ zegt Zijlstra vanuit de andere kant van de kamer. Hij wacht tot Graanoogst bij hem is en knikt dan naar het muurtje naast de televisie.

Daar hangen een stuk of tien ingelijste foto’s. Op bijna allemaal staan de twee broers samen. De bovenste foto is kennelijk genomen op de bruiloft van Victor en Irina Davidenko, want het bruidspaar staat te stralen voor een vijver. En op de grootste foto, in het midden, hebben de beide broers allebei een arm om de schouders geslagen van Irina, die tussen hen in staat. Alle drie zien ze er zeer gelukkig uit.

Zijlstra wijst op een rijtje foto’s met de twee broers Davidenko in showpakken, net zoals op de foto in de boekenkast. Op een ervan hebben ze zwaarden in hun handen, op een andere messen. En op de onderste staan ze met elk twee bijlen.

‘Die komen me bekend voor,’ zegt Zijlstra, wijzend op de foto.

Graanoogst knikt. ‘Precies zulke bijlen als die waarmee Anatoli Davidenko van het leven is beroofd. Opmerkelijk.’

‘En wat hebben ze voor rare pakkies aan?’ Zijlstra stapt wat naar voren om de foto’s van dichterbij te kunnen zien. ‘Het lijken wel van die glitterkostuums die showfiguren op televisie vaak aan hebben.’

‘Zoiets ja. Ik zag daar in de boekenkast ook al een foto waarop ze zulk soort pakken droegen,’ vertelt Graanoogst. ‘Ik denk dat het circusoutfits zijn. Dat past bij die messen, zwaarden en bijlen.’

Zijlstra kijkt hem ongelovig aan. ‘Dus jij denkt dat die mannen tussen de schuifdeuren circusje speelden op bruiloften en partijen? Ha! Dat deed ik vroeger ook, met m’n goocheldoos.’