Zijlstra bekijkt de man nu met heel andere ogen. ‘Dus u hebt veel van de wereld gezien?’
‘We zijn nooit buiten Europa geweest. We hebben wel jarenlang gereisd, ja, maar niet als toerist. Bij het circus moet je hard werken, er is elke dag veel te doen. En we moesten natuurlijk elke dag trainen, want we werkten met gevaarlijke wapens. Dan zagen we eigenlijk niet veel van de landen waar we zijn geweest, buiten het circusterrein.’
‘En waarom bent u gestopt?’ wil Graanoogst weten.
Davidenko loopt terug naar zijn stoel. ‘Ach, we hadden nog jaren door kunnen gaan. Maar op een gegeven moment ben je dat reizen zat, snapt u dat? We hadden hier in Nederland al een paar keer opgetreden, en toen we er weer waren, met Circus Monk, zei Tolja na een van die avonden dat hij er niet zo’n zin meer in had. Dat hij een burgerbestaan wilde. De volgende dag zijn we gestopt. Zomaar. U had de directeur van het circus moeten zien: hij was woest!’
‘Maar dat weerhield u niet,’ begrijpt Graanoogst.
‘Nee.’ Davidenko staart even uit het raam naar de wolkenlucht. ‘Als een van ons gewond was geraakt, had hij ook zonder ons verder gemoeten. Dus ook al was ons contract nog niet uitgediend, wij bleven hier.’ Hij trekt een gezicht alsof de rest vanzelf spreekt. ‘Toen hebben we Nederlands geleerd en een baan gezocht.’
‘Zomaar.’ Zijlstra kijkt hem vragend aan.
‘Nou ja, niet zomaar,’ geeft Davidenko toe. ‘Het was hard werken. Maar dat waren we gewend. En we wilden gewoon beter zijn dan alle andere immigranten. Dus studeerden we elke dag, net zo lang tot we de taal goed spraken. En toen zijn we werk gaan zoeken.’ Hij buigt naar voren en plant zijn ellebogen op zijn knieën. ‘U moet begrijpen, meneer Zijlstra, dat mijn broer en ik er van jongs af aan op getraind hebben om uit te blinken in wat we deden. Zeker in Belarus en Rusland, waar zwaarddansen een oud onderdeel van de cultuur is, moet je erg goed zijn om voor andere mensen te mogen optreden. En dus zorgden wij dat we dat werden.’
Zijlstra knikt. ‘Diezelfde inzet heeft ervoor gezorgd dat u ook heel snel Nederlander bent geworden.’
‘Precies!’ Davidenko spreidt zijn handen triomfantelijk. ‘Die beruchte inburgeringcursus van jullie, waar je leert wat een beurtbalkje is op de lopende band van de supermarkt en dat je niet bij Albert Heijn, maar bij de Aldi boodschappen moet doen. We hebben echt hard gestudeerd en alle gespreksgroepen gevolgd die er waren. Dat hebben we allemaal gedaan. En daarna hebben we net zo lang gesolliciteerd tot we allebei een goeie baan hadden.’
Graanoogst kijkt sceptisch. ‘Dat is nogal een grote stap, vanuit het circus naar een verzekeringsmaatschappij en naar een importfirma. Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen?’
‘Meneer Graanoogst!’ Davidenko gaat op het puntje van zijn stoel zitten. ‘Tolja en ik hebben allebei onze school afgemaakt, hoor! En we zijn cursussen blijven doen, tijdens al die jaren bij het circus. We hebben talen geleerd, administratie, handel. Ik heb zelfs een…’ Hij zoekt even naar het woord. ‘Winkeldiploma? Heet dat zo?’
‘Middenstandsdiploma,’ verbetert Graanoogst hem. ‘Dat is inderdaad indrukwekkend. En het past niet echt bij het beeld dat ik van circusmensen heb.’
Davidenko kijkt lachend naar zijn vrouw. ‘O, maar niet alle circusmensen zijn zo! Geloof me, er zitten echt grote talenten bij. En ik heb daar mensen ontmoet zoals je ze nergens anders tegenkomt. Maar je ziet inderdaad niet vaak dat ze in hun vrije uren studeren.’
‘Zoals u en uw broer dat duidelijk wel hebben gedaan,’ zegt Graanoogst peinzend. ‘Dat verklaart veel, moet ik zeggen.’
‘Heb ik daarmee uw vragen beantwoord?’ vraagt Davidenko, terwijl hij weer achteruit gaat zitten.
De twee rechercheurs kijken elkaar aan.
‘Nee, dat was het wel. We hebben nu een veel beter beeld van u en uw broer.’ Graanoogst staat op. ‘Dank u wel.’
‘Drinkt u uw thee niet op?’ vraagt Irina Davidenko aan Zijlstra.
‘Bedankt,’ zegt Zijlstra, die nu snel van de bank omhoog komt. ‘Het was heerlijk, maar we moeten echt gaan.’
‘Je kunt wel even je thee opdrinken.’ Graanoogst knikt hem vaderlijk toe. ‘Zo’n haast hebben we ook weer niet.’
‘Nee, nee.’ Zijlstra is al bij de deur. ‘We moeten weg, anders zijn we te laat bij onze volgende afspraak, op het bureau. Dank u voor de gastvrijheid.’
‘En ook voor de demonstratie,’ voegt Graanoogst daaraan toe.
Als ze in de auto zitten en hun hand opsteken naar de Davidenko’s, die bij de voordeur staan, geeft Graanoogst gas en vraagt langs zijn neus weg: ‘Hebben we een volgende afspraak op het bureau, dan?’
‘Ach, hou toch op, jij,’ reageert Zijlstra geïrriteerd.
‘Hm, jouw humeur is een stuk minder zonnig dan vanochtend,’ merkt Graanoogst op.
Zijlstra pakt zijn mobieltje, klapt dat uit en laat zijn duimen in hoog tempo over het toetsenbord gaan.
Na een tijdje vraagt Graanoogst: ‘Moet je weer mooie dames sms’en?’
‘Sms’en? Ik ga even het net op.’
‘O?’ Graanoogst kijkt opzij, terwijl hij de auto de oprit van de rondweg op stuurt. ‘En waarom moet jij nu zo nodig internetten?’
‘Even m’n Facebook bijwerken,’ antwoordt Zijlstra, en er verschijnt weer een grijns op zijn gezicht. ‘Dan weten de mooie dames hoe het er met me voor staat.’
‘Facebook?’ vraagt Graanoogst verbaasd. ‘Wat is dat nou weer?’
‘Een soort online dagboek, waarmee ik allerlei mensen vertel wat ik zoal doe. Ontzettend handig. En het werkt prima, want de meeste meiden die ik ken vinden het prachtig.’
‘Dus iedereen kan dan zien wat jij opschrijft? Dat is niks voor mij.’
Zijlstra schiet in de lach. ‘Nee, dat vermoedde ik al.’ Meteen gaat hij geconcentreerd verder, turend naar het kleine scherm van zijn mobiel.
18
‘Hoe staat het met jullie moordzaak?’ vraagt Latifa, met dikke ogen van het slaapgebrek.
Graanoogst kijkt over de rand van zijn mok met het opschrift BESTE PAPPIE VAN DE WERELD naar haar. Als hij een slok koffie heeft genomen, zet hij rustig zijn mok op de grote tafel in de koffieruimte. ‘Latifa, je weet dat we het allang verteld zouden hebben, als we de zaak al hadden opgelost. Omdat dat niet zo is, neem ik aan dat je die vraag hier op deze manier stelt met maar één reden.’
‘Precies,’ valt Zijlstra hem bij. De krant die hij aan het lezen was, heeft hij al voor zich op de tafel neergelegd. ‘Jullie hebben je eigen zaak opgelost.’ Hij maakt een triomfantelijk gebaar. ‘Ontkennen heeft geen zin!’
‘Scherp gededuceerd, collega’s.’ De stem van Carla van Amerongen, die schuin achter haar partner Latifa staat, klinkt spottend. ‘Hopelijk weten jullie ook iets van die trefzekerheid mee te nemen in jullie echte politiewerk.’
Graanoogst grijnst. ‘Ons inspirerende voorbeeld heeft er kennelijk toe geleid dat jullie, meisjes, zomaar die ramkraken hebben weten op te lossen. Vertel eens!’
De twee vrouwelijke rechercheurs komen bij hen zitten. Karadag, bij de koffieautomaat, luistert oplettend mee. Zijn partner Harry zit alweer achter in de hoek voor de computer.
‘Tot gisteren hadden we eigenlijk nauwelijks aanknopingspunten,’ vertelt Carla, terwijl ze een lok van haar halflange blonde haren uit haar gezicht strijkt, ‘omdat die lui erg professioneel te werk gingen.’
‘Ze hadden het allemaal prima voorbereid,’ legt Latifa uit. ‘De bende haalde bulldozers of ander zwaar rijdend materieel van bouwplaatsen en ramde daar dan de gevel van een juwelier, een parfumerie of een elektronicawinkel mee in.’