Выбрать главу

‘En flappentappers, toch?’ vraagt Zijlstra geïnteresseerd. Carla knikt. ‘En dat is ze nou juist fataal geworden. Op de opname van een beveiligingscamera, die banken altijd bij die geldautomaten hebben hangen, was duidelijk het profiel van een van de daders te zien.’

‘Dat was stomme mazzel.’ Latifa lacht haar uitbundige lach. ‘Normaal gesproken staan die camera’s gericht op de plek vlak voor zo’n automaat, om degene vast te leggen die het geld eruit komt halen. Maar doordat ze die gevel hadden ontzet met een shovel, was de bevestiging van die camera verbogen. En daardoor werden er panoramaopnamen van de hele stoep gemaakt.’

‘En dus ook van de gast die de inhoud van de automaat in een sporttas propte,’ vult Carla aan.

‘Inderdaad mazzel,’ beaamt Graanoogst. ‘En ook wel mooi, dat zo’n vent zichzelf uiteindelijk de das omdoet.’

‘Maar dan moet hij dus wel in je systeem zitten,’ oppert Zijlstra.

Latifa knikt. ‘Dat was inderdaad het punt. Eerst konden we hem niet vinden. Nergens, ook de gezichtsherkenningssoftware kon er niks mee. Heel frustrerend.’

‘Maar toen heb ik er een paar avondjes extra tegenaan gegooid.’ De trots straalt van Carla’s gezicht. ‘Omdat we allemaal opnames hadden opgevraagd van bouwplaatsen waar de afgelopen maanden rijdend materieel was gestolen.’

‘Zo!’ reageert Zijlstra verbaasd. ‘Had je een oppas dan?’

Ze glimlacht. ‘De kinderen waren bij m’n ex.’

Mustafa Karadag heeft zich inmiddels bij het groepje gevoegd en luistert belangstellend mee.

Latifa neemt het weer over. ‘Maar goed, Carla heeft dus heel wat van die opnames bekeken. In een paar gevallen kwam ze beelden tegen die leken op onze man.’

‘Wat heb je daar dan aan?’ informeert Graanoogst sceptisch. ‘Als je toch niet weet wie die vent is?’

De twee vrouwelijke rechercheurs kijken elkaar triomfantelijk aan.

‘Ha!’ roept Latifa grijnzend. ‘Dat zal ik je vertellen, collega Graanoogst. Op twee van die opnames had onze man gezelschap. En één van die twee keren bleek dat een oude bekende te zijn. Een draaideurcrimineel die vorig jaar op heterdaad betrapt was bij een diefstal van een bouwterrein.’

‘Goed werk!’ zegt Zijlstra bewonderend. ‘Dus nu hebben jullie die bende kunnen oprollen?’

‘Nog niet,’ antwoordt Latifa, en ze trekt een spijtig gezicht. ‘Onze draaideurcrimineel blijkt momenteel al een paar weken vast te zitten voor iets anders, dus die kunnen we moeilijk aan de laatste paar diefstallen linken. Maar we gaan hem natuurlijk wel ondervragen.’

‘En via hem moeten we dan bij zijn maat komen. Dat zullen zelfs wel diverse maten zijn, die in verschillende samenstellingen teams hebben gevormd,’ voegt Carla daaraan toe.

Graanoogst kijkt haar sceptisch aan. ‘En denk jij dat die vent zomaar z’n kameraden aangeeft? Dat moet ik nog zien.’

‘Jaloezie, Carla!’ Latifa grijnst breed naar haar partner. ‘Zie je wel? Die jongens kunnen het gewoon niet hebben dat wij onze zaak wél hebben opgelost.’

Carla lacht naar haar, maar dan wordt ze zeer serieus tegen haar mannelijke collega’s: ‘We hebben die opnames, we hebben de foto van zijn maat, dat loopt wel los. Als het OM het ermee eens is, kunnen we hem strafvermindering aanbieden in ruil voor volledige openheid van zaken. En anders krijgt hij nog een forse douw boven op zijn huidige straf. Moet je hem horen piepen, als we daarmee komen!’

‘Ik help het je hopen.’ Graanoogst staat op en trekt zijn jasje recht. ‘De meeste echte criminelen zijn er niet zo happig op om hun maten te verraden. Zelfs niet als ze daardoor zelf een paar jaar minder hoeven te zitten.’

Ook Zijlstra gaat staan. ‘Niet zo somber, Oscar. Die meiden hebben een vrij stevige zaak tegen die vent. Als ze hem goed laten schrikken, begint hij vanzelf te piepen.’

‘Ik moet het nog zien,’ herhaalt Graanoogst, en hij is alweer op weg naar de deur. ‘Tot ziens allemaal.’

‘Succes, dames,’ wenst Zijlstra. Hij zet de mokken weg en gaat snel achter zijn collega aan.

‘Wat is dat nou weer, dat weglopen van jou?’ vraagt Zijlstra, als hij Graanoogst bij de trap heeft ingehaald.

Graanoogst haalt onwillig zijn schouders op. ‘Ach, ik wil niet vervelend worden, want dan zeg ik dingen waar ik later spijt van krijg. Maar als ze een zaak op deze manier “opgelost” willen noemen, ben ik er erg snel klaar mee, hoor.’

‘Het kan toch best dat die kerel in de gevangenis alles vertelt wat ze willen weten?’ verdedigt Zijlstra hun collega’s.

‘Ja, vast,’ bromt Graanoogst en hij trekt zijn notitieboekje tevoorschijn. ‘En ik heet Napoleon.’

‘Nee, nee!’ Zijlstra zwaait treiterig met zijn wijsvinger heen en weer, in een poging zijn partner op te monteren. ‘Jij heet Graanoogst. Oscar Martinus Graanoogst.’

Als zijn partner geen reactie geeft, maar duidelijk geïrriteerd het bureau uit loopt naar hun auto toe, volgt hij hem snel. ‘Wat gaan we nu eigenlijk doen?’ vraagt hij terwijl hij zijn petje opzet.

‘Naar het hoofdbureau,’ meldt Graanoogst.

Zijlstra kijkt hem verbaasd aan. ‘Waarom dat nou weer?’

‘O, had ik dat niet gezegd?’ Graanoogst maakt het portier open en gaat achter het stuur zitten. ‘Omdat Koopmans heeft gebeld. Hij heeft nieuwe informatie, die hij met ons wil doorpraten.’ Hij slaat het portier dicht, steekt de sleutel in het contact en start de motor.

Zijlstra holt snel naar de andere kant van de auto, om nog te kunnen instappen voordat Graanoogst wegrijdt. Hij zit net op tijd, maar zijn portier is nog open als Graanoogst gas geeft.

Het is een tijdje stil in de auto voordat Zijlstra vraagt: ‘Zei Koopmans wat hij voor ons had?’

Met een strak gezicht stuurt Graanoogst de auto door de Amsterdamse straten. Hij rijdt beslist te hard. ‘Nee.’

Zijlstra kijkt zijn partner onderzoekend aan. ‘Mag ik weten wat er is? Je reageert zo raar op die meiden en tegen mij doe je ook al een paar dagen merkwaardig.’

Graanoogst houdt zijn ogen op de weg. ‘Die houding van Carla en Latifa vond ik gewoon onprofessioneel. Een zaak is pas rond als hij rond is, eerder niet. En hier zijn nog veel te veel onzekere factoren. Het is maar al te goed denkbaar dat ze straks alleen een onderknuppel van die bende te pakken hebben. Dan staan ze met praktisch lege handen. Terwijl ze nu al roepen dat ze alles hebben opgelost.’

‘Oké,’ zegt Zijlstra langzaam. Hij houdt zich met één hand vast aan het dashboard, als de auto met een hoekige manoeuvre om een paar fietsers heen laveert. ‘Maar dat verklaart nog altijd niet waarom je zo raar reageert. Ligt het aan mij?’

Er bewegen een paar spieren in de wangen van Graanoogst. ‘Jazeker. Ook.’

‘Wat dan?’ dringt Zijlstra aan. ‘Vind je dat ik m’n werk niet goed doe?’

Even kijkt Graanoogst opzij. ‘Jou vind ik soms ook heel onprofessioneel, ja.’

Zijlstra haalt diep adem. ‘O?’

‘Ja, vind je dat zelf niet, dan?’ barst Graanoogst uit. ‘Natuurlijk, je bent nog jong, maar je werk moet absoluut op de eerste plaats komen.’

‘En dat is niet zo, vind jij?’

‘Nee, natuurlijk niet!’ De ogen van Graanoogst spuwen vuur. ‘Wat je in je vrije tijd doet, moet je helemaal zelf weten, maar ik vind het onverteerbaar als jij ’s morgens te laat komt, duidelijk niet uitgeslapen bent en nog naar drank walmt. Je neemt niet eens de moeite fatsoenlijke kleren aan te trekken. En dan heb ik het nog niet eens over dat belachelijke petje van je.’

‘Je lijkt Leo wel.’

Graanoogst slaat met zijn vuist op het stuur. ‘Ja, gooi het maar weer op Leo! Als jij kritiek te verduren krijgt, geef je altijd meteen de schuld aan degene die iets van je durft te zeggen! Leo mag dan soms wat rechtlijnig zijn, maar hij is wel een verdomd goeie politieman, weet je! Dat moet jij nog maar zien te bewijzen!’