Dan is ook Zijlstra kwaad. ‘En nu krijg ik zeker weer iets te horen over mijn oom Jur de Cock?’
De auto komt met piepende remmen tot stilstand. Graanoogst parkeert plompverloren aan de kant van de weg en zet de knipperlichten aan. Dan draait hij zich naar Zijlstra. ‘Moet jij eens goed luisteren.’ Zijn stem klinkt gevaarlijk kalm. ‘Zo lang als ik jou ken — dat is dus net zo lang als jij bij de recherche bent — loop jij te zeiken over die oom van je.’
‘Vind je het raar?’ verdedigt Zijlstra zich. ‘Iedereen vergelijkt me altijd met hem. Leo voorop!’
‘Leo probeert jou te motiveren, zodat je laat zien dat je zelf ook een goeie rechercheur bent,’ zegt Graanoogst. ‘Maar jij vindt het nodig om je altijd te verschuilen achter je familie.’
‘Wat?’ roept Zijlstra verontwaardigd. ‘Hoe kun je zoiets belachelijks zeggen? Iedereen gooit me altijd voor de voeten dat m’n oom Jur het allemaal zoveel beter zou aanpakken. En dan zou ik me achter hem verschuilen? Onzin!’
Graanoogst schudt zijn hoofd. ‘Nee, jongen. Jij zeurt altijd dat iedereen het over die man heeft. En daarmee zeg je eigenlijk: waag het eens om me te vergelijken met een góéie politieman!’ Zijlstra kijkt hem met grote ogen aan. ‘Maar —’
‘Zie je dat dan zelf niet?’ onderbreekt Graanoogst hem ruw. ‘Het zijn allemaal smoesjes! Niks meer dan een stom excuus om er zelf niet voluit tegenaan te gaan.’ Hij trekt een gezicht en zegt met een overdreven, zeurderige intonatie: ‘O nee, dan gaan ze me natuurlijk weer vergelijken met m’n slimme oom. O jee, straks krijg ik weer te horen hoe goed m’n oom Jur zoiets zou hebben gedaan.’ En dan weer boos tegen Zijlstra: ‘Dat moet maar eens afgelopen zijn! Jij met je meisjes en je Vleesboek en je…’
‘Facebook,’ verbetert Zijlstra, die onwillekeurig moet lachen. ‘Interesseert me niet!’ gaat Graanoogst geërgerd verder. ‘Als je een goeie rechercheur wilt zijn, dan zul je daarnaar moeten leven. Niet alleen je collega’s zieken, of klagen over je superieuren, of van het ene mooie meisje naar het andere rennen, of—’ ‘Oké, oké!’ Zijlstra heft bezwerend zijn handen. ‘Het is me duidelijk, Oscar. Heel duidelijk.’
Voor het raampje aan de kant van het trottoir verschijnt een gezicht. Het is een geüniformeerde agent, die naar binnen kijkt. Zodra hij Graanoogst herkent, steekt hij groetend zijn hand op en loopt door.
‘We staan hier niet handig,’ constateert Graanoogst. Hij is een stuk kalmer geworden. ‘En we moeten naar het hoofdbureau, want ik had tegen Koopmans gezegd dat we meteen zouden komen.’ Hij start de motor opnieuw en rijdt weg.
‘Het spijt me, Oscar,’ zegt Zijlstra schuldbewust. ‘Ik wist niet dat je er zo over dacht. En ik schrik er eerlijk gezegd nogal van.’
‘Dat was ook de bedoeling,’ antwoordt Graanoogst.
‘Heb je er met Leo over gepraat? Of met Ter Schegget?’ Zijlstra’s stem klinkt wat benauwd.
‘Zonder het er eerst met jou over te hebben?’ Graanoogst kijkt even naar hem en schudt zijn hoofd. ‘Ik ben toch je partner?’ Zijlstra glimlacht. ‘Bedankt, je bent een goeie vent.’
Het blijft een tijdje stil tussen hen. Dan informeert Zijlstra langs z’n neus weg: ‘Heb je erge ruzie gehad met Henny, vanochtend?’
‘Vreselijk!’ antwoordt Graanoogst meteen en hij heft vertwijfeld een hand ter hoogte van zijn gezicht. ‘Met dat mens is niet te praten! Vooral sinds onze Cindy zwanger is! Ze houdt niet op met zaniken en mopperen. Niks is goed!’
‘Lijkt me niet leuk,’ zegt Zijlstra warm.
‘Allesbehalve.’ Even zwijgt Graanoogst, dan kijkt hij zijn partner van opzij onderzoekend aan. ‘Maar dat wil niet zeggen dat ik niet honderd procent achter alles sta wat ik zojuist gezegd heb, hoor!’
‘Weet ik, Oscar. Dat weet ik. En ik neem het ook ter harte,’ verzekert Zijlstra hem.
De rest van de rit staart hij peinzend uit het raampje naar het voorbijgaande verkeer, zonder echt iets te zien. Ook Graanoogst heeft genoeg aan zijn eigen gedachten.
19
Op het hoofdbureau ontvangt Koopmans de twee rechercheurs ditmaal niet in zijn eigen kamer. Ze worden naar een vergaderzaaltje verwezen. Te Velde is weer aanwezig en begroet hen bij de deur. Aan de tafel zit nu ook een in burger geklede man, die zich voorstelt als Tsjernin. Iedereen neemt plaats aan de vergadertafeclass="underline" Graanoogst en Zijlstra aan de lange kant tegenover Tsjernin en Koopmans, Te Velde aan de korte kant, links van hen.
Over iets te drinken wordt niet gesproken, maar Koopmans begint meteen: ‘Welkom heren, prettig dat jullie op zo korte termijn hebben kunnen komen.’
‘Als het hoofdbureau roept, springen wij direct in de houding,’ verzekert Zijlstra.
Koopmans doet net alsof hij dat niet heeft gehoord en vervolgt: ‘De heer Tsjernin is bij dit gesprek aanwezig namens de douanedienst. Hij is speciaal belast met de controles op de import uit Rusland en Wit-Rusland. Misschien kunt u daar iets over zeggen, collega.’
Tsjernin knikt. Hij legt zijn armen op de tafel en buigt zich wat naar voren. ‘Heren, zoals u misschien weet, heeft de Nederlandse douane een complexe taak. We moeten als poortwachter van de interne Nederlandse markt natuurlijk zorgen voor de controles van goederen die ons land in en uit gaan. Maar we moeten ook letten op alle goederen die een mogelijke bedreiging vormen voor de veiligheid, de gezondheid, de economie en het milieu in ons land.’
‘Dank u, we zijn ons bewust van de taken van de douane,’ zegt Zijlstra droog. ‘Misschien kunt u meteen concreet worden: wat heeft dit allemaal te maken met onze moordzaak?’ Tsjernin kijkt hem rustig aan. ‘Als u me wilt laten uitpraten, wordt dat vanzelf duidelijk.’
Zijlstra wil nog wat terug zeggen, maar Graanoogst legt een hand op zijn arm, dus zwijgt hij.
‘Dank u,’ zegt Tsjernin, waarbij hij de toon van Zijlstra imiteert. ‘Het is belangrijk dat u begrijpt dat wij als douane soms het gevoel hebben dat we in een mijnenveld opereren. We hebben te maken met allerlei juridische, politieke en beleidsmatige regels, die ons soms uit Den Haag, maar vaak ook vanuit Brussel worden opgelegd. En juist doordat de Europese belangen steeds groter worden, worden er voortdurend hogere eisen gesteld aan de controle op de Europese buitengrenzen. Daar doen wij ook aan mee, in nauwe samenwerking met de douaneorganisaties van de andere Europese lidstaten.’
Hij ziet dat Zijlstra weer ongeduldig begint te worden en heft een hand. ‘Ik ben nu bijna aanbeland bij het punt waarom we u gevraagd hebben hierheen te komen. De gezamenlijke Europese douaneorganisaties zijn al meer dan een jaar bezig met een groot, gecombineerd onderzoek naar de import van goederen uit Belarus en Rusland.’ Hij kijkt opzij naar Koopmans. ‘De laatste paar maanden werken wij, als Nederlandse douane, daarbij nauw samen met de eenheid van inspecteur Koopmans, die zich richt op de invloedssfeer van de Russische maffia.’
‘En dat heeft wát te maken met onze zaak?’ wil Zijlstra weten. ‘Daar kom ik nu op,’ verzekert Tsjernin hem. ‘Uw onderzoek naar de moord op…’ Hij kijkt even in zijn aantekeningen. ‘…Anatoli Davidenko en de gegevens die u daarin naar boven hebt gebracht over het bedrijf waarbij hij werkte, heeft de aandacht van Koopmans en de zijnen gericht op de importfirma Ruskolanda.’
‘Precies,’ valt Koopmans hem bij en hij gaat ook naar voren zitten. ‘Met jullie materiaal zijn wij eens verder gaan spitten, en zo kwamen we vanzelf bij de douane terecht. En daar bleek collega Tsjernin al langere tijd bezig te zijn met een eigen onderzoek naar Ruskolanda.’
‘Nou, niet echt “eigen”,’ corrigeert Tsjernin hem haastig. ‘Dat onderzoek is al een tijdlang bezig, vooral in combinatie met onze Duitse collega’s, en recentelijk ook de douanes van de Baltische staten. Ik kan hier niet in details treden, maar het zou voor u voldoende moeten zijn als ik zeg dat er sterke aanwijzingen zijn dat er met de leveranties van met name landbouwmachines en ander zwaar materieel ook goederen de Europese Unie binnenkomen die een gevaar zouden kunnen opleveren voor de veiligheid.’