‘Heeft er niets mee te maken,’ reageert Graanoogst kalm. ‘Zijlstra en ik zijn nog volop met onze zaak bezig. En als Mustafa en Harry ook hadden lopen roepen dat ze hun zaak rond hadden, terwijl dat overduidelijk helemaal nog niet zo was, had ik precies hetzelfde gereageerd.’
‘Dat is onzin, en dat weet je!’ Kwaad staat Carla van Amerongen op. ‘Kom op, Latifa, we gaan hier weg. Die eikels hebben geen enkele waardering voor ons, vrouwen.’
‘Slim van jullie om onze argumenten meteen als discriminatie af te doen,’ vindt Karadag. ‘Daar zal ik aan denken bij het volgende meningsverschil.’
Omdat ze zien dat alle anderen daarom moeten lachen, worden de twee vrouwelijke rechercheurs nog bozer dan ze al waren. Zonder verder een woord te zeggen, verlaten ze de koffiekamer.
‘Ze hadden zeker geen trek in nog een bakkie,’ zegt Graanoogst laconiek, en hij schenkt zichzelf nog eens in.
21
Vanuit het bureau gaat Zijlstra eerst naar zijn stamkroeg. Hij loopt gehaast door de natte straten, met zijn kraag opgeslagen tegen de miezerige regen en de klep van zijn petje diep over zijn ogen.
Zodra hij zijn jas heeft opgehangen, zijn petje in zijn jaszak heeft gedaan en aan de bar komt staan, heeft de barkeeper al een pilsje getapt, dat hij met een zwierig gebaar op een viltje voor hem neerzet. ‘Dat het maar mag smaken!’
‘Dank je, Ernst, dat gaat wel lukken. Proost!’ Hij heft zijn glas en drinkt met smaak, gulzig en met gesloten ogen. Als hij het halflege glas weer terugzet, veegt hij zijn mond af met de rug van zijn hand. ‘Hè, zo’n eerste biertje is elke dag weer een mooie belevenis.’
De barman glimlacht. ‘Ja, het eerste biertje is het beste, daarna wordt het langzaam minder.’
‘Gelukkig raak je dan ook steeds meer aangeschoten, dan merk je het niet meer zo,’ grapt Zijlstra.
Enkele andere vaste klanten luisteren geamuseerd mee. Een van hen, een bejaarde man met een sterk vergrotende bril, heft zijn jeneverglaasje en zegt: ‘Of je moet zo snel drinken dat je de dronkenschap voor blijft, natuurlijk!’
Er wordt goedmoedig gelachen, ook door Zijlstra, die zijn glas leegdrinkt en meteen een nieuw bestelt.
‘Wie is de dame van dienst vanavond?’ vraagt Ernst, als hij het volgende biertje voor hem neerzet. ‘Die rooie die je eerder deze week bij je had? Of een ander lekker wijf?’
Zijlstra zegt gemaakt vertrouwelijk: ‘Vanavond ga ik bij een dame thuis eten.’
‘Oho!’ De barkeeper trekt een quasi geschrokken gezicht en kijkt rond om de reacties te peilen. ‘Dat belooft wat! Hendrick gaat scoren vanavond!’
Een brede grijns glijdt om de mond van Zijlstra. ‘Ik mag toch hopen van niet, zeg.’
Ernst trekt één wenkbrauw hoog op. ‘Wat krijgen we nou? Ik val gewoon van m’n geloof.’
‘Laat je geloof er maar buiten,’ zegt Zijlstra. ‘Ik eet vanavond bij m’n ouwe moeder.’
Teleurgesteld maakt de barman een wegwerpgebaar over z’n schouder. ‘Hij eet bij z’n moeder. Zo kom ik natuurlijk nooit aan mooie verhalen die ik aan m’n klanten kan vertellen.’
‘Aan je klanten vertellen?’ doet Zijlstra beledigd. ‘Ik dacht dat ik ervan uit kon gaan dat je volkomen vertrouwelijk omging met alle informatie die ik je geef over mijn turbulente liefdesleven.’
Een honend gelach klinkt op aan de bar. Een dikke man met bretels, die naast de oude man met de bril zit, roept: ‘Betrouwbaar? Ernst? Ha! Die vent is echt de grootste roddelaar van het westelijk halfrond!’
‘We wonen anders wel op het oostelijk halfrond,’ merkt de barman droog op.
‘Ha!’ De dikke man laat met een klap zijn vuist naast zijn bierglas op de bar neerkomen en schatert al bij voorbaat om zijn eigen grap. ‘Kun je nagaan! Dat andere halfrond kon er ook nog wel bij. Zo’n roddelaar ben jij!’
De stemming zit er goed in. Het spijt Zijlstra dat hij niet wat langer kan blijven. Even speelt hij met de gedachte om toch af te bellen, maar dan denkt hij aan wat Graanoogst tegen hem heeft gezegd. En aan wat hij zich vervolgens heeft voorgenomen. Hij zal zorgen dat hij een betere politieman en ook een beter mens wordt. Dus zit er niks anders op dan gewoon naar zijn moeder te gaan, zoals hij beloofd heeft.
Maar één extra biertje kan natuurlijk geen kwaad. Sterker nog: dat is de ideale voorbereiding voor dit avondje bij zijn moeder, houdt hij zichzelf voor.
‘Wat ben je laat!’ zegt Emmie de Cock, direct nadat ze de deur heeft opengedaan voor haar zoon.
Hoewel ze al jaren AOW krijgt, ziet ze er nog jong uit, doordat ze haar haren elke week een kleurspoeling laat geven. Ze past nog altijd in haar jurken van twintig jaar geleden.
‘Sorry, mam,’ Zijlstra maakt een verontschuldigend gebaar. ‘Ik had nog een besprekinkje, en het liep wat uit.’
Zijn moeder keert demonstratief haar wang naar hem toe, zodat hij wel gedwongen is haar te zoenen. Hoewel hij zijn adem inhoudt, ruikt ze meteen de alcoholwalm. Ze trekt een misprijzend gezicht. ‘Besprekinkje, hè? Je zult wel weer in de kroeg hebben gezeten, met die mooie vriendjes van je. En dan toch nog autorijden, zeker?’ Meteen draait ze zich om en ze loopt de gang in.
Hij volgt haar en doet de deur achter zich dicht. ‘Inderdaad, mam, soms hebben politiemensen wel eens een bespreking in de kroeg, ja. Waar dacht u anders dat we onze tipgevers ontmoeten? En ik ben trouwens komen lopen.’
Ze blijft staan bij de kamerdeur. ‘Jouw oom Jur heeft ook tipgevers, maar daar spreekt hij vast nooit mee af onder etenstijd. ’ Voordat hij wat terug kan zeggen, wijst ze naar de kapstok. ‘En hang je jas op. Dat is hier in huis de gewoonte. Of ben je dat ook al vergeten? En draag je nou nog altijd dat petje? Gooi dat ouwe ding toch eens weg!’
Het lijkt Zijlstra verstandiger om maar niet met haar in discussie te gaan.
Hij zet zijn petje af, hangt zijn jas op, haalt diep adem en dwingt zichzelf een glimlach op te zetten. ‘Wat eten we, mam?’
‘Eigenlijk zou ik je een magnetronmaaltijd voor moeten zetten, omdat je me zo hebt laten wachten. Maar zo ben ik nu eenmaal niet. We eten gehaktballen, spruitjes en nieuwe aardappelen, jongen.’
Zijn glimlach is ineens echt. ‘Lekker, mam!’
Ze doet de kamerdeur open en gaat naar binnen. ‘Kijk eens, Jacobus, wie er is! De verloren zoon is zowaar thuisgekomen!’ De dikke rode kater, die in de beste leunstoel van de zitkamer ligt te slapen, doet niet eens zijn ogen open.
Zijlstra wil de zitkamer in lopen, maar krijgt te horen: ‘Nee, we gaan direct aan tafel. Anders staat het eten maar te verpieteren.’
‘Gaan we niet eerst gezellig wat drinken?’ probeert hij zwakjes.
Ze is echter onverbiddelijk: ‘Nee, jij hebt meer dan genoeg gedronken.’ Ongeduldig wacht ze tot hij plaats heeft genomen op zijn vaste stoel aan de eettafel. Pas dan gaat ze naar de keuken.
Zijlstra kijkt om zich heen. Sinds hijzelf op kamers zit en zijn zus Astrid getrouwd is, woont zijn moeder alleen. En toch is er de laatste jaren vrijwel niets veranderd aan deze kleine woning. Deze eetkamer, met nog steeds dezelfde ronde tafel en de vier identieke stoelen, en het dressoir tegen de enige wand waar geen raam of deur in zit. De zitkamer met de bank vol kussens, de twee leunstoelen, het lage siertafeltje en het prominent opgestelde televisiemeubel met de breedbeeld-tv. De vitrages en de velours gordijnen, de schemerlampen en de kroonluchter met nepkaarsen.
Hij zou het niet anders willen zien. Hoewel hij al jaren niet meer boven is geweest, durft hij te wedden dat zijn kamertje nog precies hetzelfde is als hij het destijds heeft achtergelaten.
Zijn moeder loopt heen en weer en zet de schalen op tafel. Ze haalt de deksels er pas af als ook zij zit.
‘Wat zit jij te grijnzen?’ vraagt ze achterdochtig.