‘Hou me op de hoogte van de verdere ontwikkelingen. En neem vooral ook contact op met het hoofdbureau, want van daaruit wordt een groot lopend onderzoek naar de Russische maffia gecoördineerd.’
Graanoogst knikt en staat op. ‘Doen we, chef.’
‘Laat de deur maar open,’ zegt de inspecteur en hij buigt zich weer over zijn papieren.
Op de gang, buiten gehoorsafstand, draait Oscar zich om naar zijn partner.
‘Ben je gek geworden? Zoek je soms ruzie met die man?’
Korzelig haalt Zijlstra zijn schouders op.
‘Hij met mij. Ik zweer het je, Oscar, bij iedere gelegenheid moet die vent me echt hebben.’
‘Flauwekul,’ vindt Graanoogst. Hij pakt zijn opschrijfboekje.
‘Gaan we nu eerst naar die winkel?’
‘Nee, naar Bertels. Dan hebben we dat maar vast gehad.’
7
Een kwartiertje later staan Graanoogst en Zijlstra in de snijzaal.
Aan een kant van de kale ruimte zijn de metalen deuren van koelcellen, die er als een lange rij diepvrieskasten uitzien. In het midden hangen boven alle snijtafels microfoons, waar de lijkschouwers hun bevindingen kunnen inspreken.
Zijlstra komt hier nu al een paar jaar regelmatig, maar hij voelt zich nog altijd ongemakkelijk in de betegelde zaal met de steriele metalen tafels en de pijnlijk schone vloer, waarin om de paar meter een afvoerputje zit.
Achter in de snijzaal zijn twee assistenten in witte jassen bezig met een menselijk lichaam op een brancard. Een van de tl-balken aan het plafond knippert en zoemt zachtjes.
Bertels staat naast de tafel waarop Anatoli Davidenko ligt. De onderste helft van het lijk wordt aan het oog onttrokken door een laken.
‘Zoals gezegd, is de doodsoorzaak in dit geval nogal duidelijk: een bijlslag in het hoofd.’ Bertels wijst. ‘De schedel is verbrijzeld en de hersenen zijn zwaar beschadigd. Waarschijnlijk is het slachtoffer direct overleden.’
‘Zo’n klap overleeft niemand,’ beaamt Graanoogst. ‘Voor alle zekerheid: het is niet zo dat de man al dood was voordat zijn hoofd gespleten werd?’
‘En dat dit allemaal alleen is gedaan om een andere doodsoorzaak te verbloemen?’ vult Bertels begrijpend aan. ‘Nee, dat is uitgesloten. Gezien het bloed leefde deze man hoogstwaarschijnlijk nog toen die bijl hem raakte. Ik heb geen onregelmatigheden aangetroffen.’
‘Alles was verder dus normaal met meneer Davidenko?’ vraagt Zijlstra.
Bertels knikt. ‘Ja, alleen zijn lever was enigszins vergroot, wat waarschijnlijk duidt op geregelde inname van alcohol. Maar niet alarmerend.’
‘En is er iets te zeggen over de manier waarop de klap is uitgedeeld?’ informeert Graanoogst. ‘Of de moordenaar links- of rechtshandig is, bijvoorbeeld.’
‘Daar heb ik ook naar gekeken,’ antwoordt Bertels peinzend. ‘Maar eerlijk gezegd is daar weinig over te zeggen. Als de intreewond een bepaalde hoek vertoont, kun je daar conclusies aan verbinden. Maar in dit geval is de bijl niet duidelijk van links of van rechts gekomen. Eerder recht van voren de schedel in, vlak boven het voorhoofd.’
‘Zijn er sporen van een worsteling?’ vraagt Zijlstra.
‘Helemaal niks.’ Bertels maakt een spijtig gebaar. ‘Geen blauwe plekken, geen schrammen, bulten of krassen. Zelfs geen handletsel, wat erop zou kunnen wijzen dat het slachtoffer de bijl heeft geprobeerd af te weren.’
Alle drie kijken ze even zwijgend naar het lichaam van Anatoli Davidenko.
‘Dan weten we dus alleen dat deze man gedood is door een enkele klap met een bijl, zonder voorafgaande worsteling of vechtpartij,’ concludeert Graanoogst.
‘Dat klopt,’ bevestigt Bertels terwijl hij het laken nu helemaal over het lijk heen slaat. ‘Meer kan ik er ook niet van maken.’
‘In ieder geval bedankt,’ zegt Zijlstra. ‘Tot binnenkort maar weer.’
‘Ongetwijfeld,’ antwoordt de lijkschouwer.
Zijlstra huivert onwillekeurig. Hij haalt zijn petje uit zijn jaszak, houdt het met een hand tegen zijn achterhoofd en trekt de klep over zijn ogen.
8
De winkel Belarus is afgezet met rood-wit plastic lint. Over het slot op de deur zit een verzegeling.
Een paar voorbijgangers kijken nieuwsgierig toe als de twee rechercheurs hun politieauto op de stoep parkeren, onder het lint door kruipen en de verzegeling verbreken.
‘We moeten niet vergeten die deur straks weer netjes af te plakken als we weggaan,’ waarschuwt Graanoogst. ‘Anders krijgen we weer gelazer, net als vorige maand bij het Van der Helstplein.’
Zijlstra bromt iets onverstaanbaars terug. Hij voelt zich een stuk minder duf dan toen hij die ochtend op het bureau aankwam, maar nog altijd verre van fris. Ook weet hij maar al te goed dat hij er de schuld van was dat ze destijds van Leo een uitbrander hadden gekregen vanwege het niet in orde maken van de verzegeling op de plek van de moord aan het Van der Helstplein.
Nadenkend kijkt hij om zich heen en krabt onder zijn petje. De plek waar het lijk heeft gelegen is gemarkeerd met pinnetjes. Er ligt nog een opgedroogde plas bloed. De bijl is weg, constateert Zijlstra: meegenomen naar het bureau voor nader onderzoek.
Graanoogst vergelijkt het interieur van de winkel met de foto’s die de technische recherche heeft gemaakt toen het lichaam van Anatoli Davidenko er nog lag. Zo te zien is er niets veranderd of weggehaald.
Samen lopen ze door naar achteren, waar het grootste deel van het toekomstige interieur van de winkel ligt opgeslagen. Een van de lange zijwanden is volgebouwd met schappen. En op de middelste, grootste plank staat de stevige doos waarover de technische recherche hen die morgen heeft gebeld.
Even kijken de twee mannen elkaar vragend aan.
Zijlstra tilt de zware doos van de plank en zet die met zichtbare inspanning op een tafel, die is afgedekt met een laken vol verfvlekken.
Zwijgend kijkt hij toe hoe Graanoogst de dikke kartonnen bovenflappen van de doos openvouwt.
‘Allemachtig,’ zegt Graanoogst.
Hij haalt een fraai versierde bijl uit de doos. Het ding ziet er precies zo uit als de bijl die ze de dag tevoren in het hoofd van Anatoli Davidenko hadden aangetroffen.
Voorzichtig legt hij de bijl op de tafel.
Dan tast hij weer in de doos en haalt er een identieke bijl uit. En nog een. Hij legt ze naast elkaar.
Zijlstra knikt. ‘Irina Davidenko zei al dat ze vier van die bijlen hadden. Antieke strijdbijlen uit Wit-Rusland die ze als versiering wilde gebruiken in de winkel.’
‘Ze zijn heel wat van plan met hun versiering,’ merkt Graanoogst op en weer grijpt hij in de doos. ‘Want er zit nog veel meer in.’
Even later liggen er ook zes korte, sierlijk bewerkte zwaarden op de tafel, plus drie in grootte variërende sets van elk acht messen.
‘Dat is een heel arsenaal,’ zegt Zijlstra. ‘Moeten ze daar geen vergunning voor hebben?’
‘Op zich wel, als je dit allemaal ziet als wapens,’ antwoordt Graanoogst. ‘Maar als je zulk antiek wapentuig louter gebruikt als wanddecoratie, dan denk ik niet dat je daar moeilijkheden mee krijgt. Zeker niet als je zo verstandig bent om er allerlei gebruiksvoorwerpen omheen te hangen.’
‘Best mooi.’ Graanoogst knikt bewonderend.
‘Yep.’
Zorgvuldig leggen ze de wapens terug in de doos.
Zijlstra strijkt peinzend over zijn kin.
‘Weet je wat ik raar vind?’
‘Nou?’
‘Wij halen die bijlen en messen hier achter in de winkel uit deze doos. Maar Anatoli Davidenko is dus met een van deze bijlen doodgeslagen.’
‘Ja.’ Graanoogst slaat zijn armen over elkaar en wacht wat er komen gaat. Uit ervaring weet hij dat het verstandig is om zijn partner hardop te laten denken en dat proces niet te verstoren; zo komt Zijlstra meestal tot de beste ideeën.
‘Dat betekent dus,’ vervolgt Zijlstra, ‘dat de moordenaar — wie dat ook mag zijn — eerst zo’n bijl uit deze doos heeft gehaald, om er daarna Davidenko mee het hoofd in te slaan. En dat is merkwaardig.’