Выбрать главу

‘Uh-huh.’ Graanoogst ziet dat zijn collega op stoom komt. Dat valt hem niets tegen, na het stroeve begin van die ochtend.

Zijlstra begint heen en weer te lopen.

‘Want dat houdt in dat de moordenaar geweten moet hebben dat die bijlen in deze doos zaten. Als hij die bijl tenminste zelf heeft gepakt.’

Hij zwijgt en denkt even na.

‘Je zou zeggen dat Davidenko dat gezien moet hebben. Maar dan heeft hij er dus niets tegen gedaan. Hij heeft zich zelfs niet verweerd toen die figuur met de zware bijl op hem af kwam.’

‘Misschien heeft Davidenko dat niet in de gaten gehad,’ suggereert Graanoogst.

Een denkrimpel verschijnt op het voorhoofd van Zijlstra.

‘Dat lijkt me sterk. Je weet dat hij recht van voren door die bijl is getroffen, dus hij moet hem hebben zien aankomen.’ Hij pakt de foto’s.

‘Kijk maar hoe hij ligt: met zijn voeten naar deze ruimte, achter de winkel. Als je ervan uitgaat dat hij door de klap achterover is geslagen, moet hij dus hierheen gekeken hebben.’

Graanoogst knikt. Tot nog toe valt er tegen Zijlstra’s logica weinig in te brengen.

‘Maar stel nu eens, dat die bijl niet meer in de doos zat. Dat hij bijvoorbeeld in de winkel lag, omdat ze al hadden uitgeprobeerd hoe het stond als zo’n ding aan de muur hing.’

‘Mogelijk,’ geeft Zijlstra toe. ‘Dat zullen we aan Victor Davidenko moeten vragen. Mocht het zo zijn, dan ligt de zaak natuurlijk totaal anders. Dan kan iedereen die de winkel binnenkwam de bijl hebben opgepakt en hebben toegeslagen.’

Hij pakt zijn mobiel en zijn opschrijfboekje, en toetst het nummer in van de broer van het slachtoffer.

‘Hallo?’ klinkt een bekende stem aan de andere kant van de lijn.

‘Meneer Davidenko?’

‘Ja.’

‘Met Zijlstra, recherche Amsterdam. We hebben vanochtend met elkaar gesproken.’

‘Dat weet ik, ja.’

‘Ik heb een vraag voor u, als het nu even schikt.’

‘Ga uw gang, ik ben vandaag niet op m’n werk.’

‘We zijn hier nu in uw winkel en we vragen ons iets af. Achter in de zaak hebben we een doos gevonden met bijlen die identiek zijn aan het moordwapen.’

‘Dat klopt, die hebben we daar opgeslagen om ze na het verven in de winkel op te hangen.’

‘Oké. Maar hoe komt het dat er drie van die bijlen in de doos zitten, terwijl uw broer met de vierde is doodgeslagen?’

Even is het stil. Dan zegt Davidenko: ‘Ik begrijp uw vraag. Dat had ik u meteen moeten zeggen: die ochtend hebben we een van de bijlen uit de doos gehaald, om samen met Irina te kijken wat voor plek we die het best zouden kunnen geven. Het zijn antieke strijdbijlen uit Belarus, moet u weten.’

‘Dat weet ik, ja.’

‘Nou ja, en toen hebben we dus een paar plekken uitgeprobeerd. Totdat duidelijk was dat Irina zou gaan doen wat ze toch al die tijd al in haar hoofd had: de bijlen aan de muur achter de kassa hangen. Samen met onze zwaarden, trouwens.’

‘Goed, dat is dan duidelijk. Sorry, dat we u hiermee hebben lastiggevallen, maar we moesten het gewoon even weten.’

‘Nee, nee, ík ben degene die sorry moet zeggen. Want ik had u hier eerder van op de hoogte moeten brengen. Maar ik heb er echt niet aan gedacht, terwijl ik had moeten inzien dat het belangrijk was. Het spijt me.’

‘Geen punt, bedankt in ieder geval,’ rondt Zijlstra het telefoontje af. ‘We spreken elkaar nog.’

‘Prima, tot dan.’

Zijlstra verbreekt de verbinding, stopt zijn mobiel weg en kijkt naar de doos. ‘Ik ga dat ding niet terugzetten op die plank, hoor. Veel te zwaar. Ik voel m’n rug nu al.’

‘Dan doe je het niet,’ zegt Graanoogst laconiek. ‘Laat maar lekker hier; die doos staat niemand in de weg op deze tafel. En de TR is hier toch al klaar.’

9

Getweeën komen Zijlstra en Graanoogst het bureau aan de Ferdinand Bolstraat binnen. Als ze de trap op willen lopen naar hun eigen afdeling, valt Zijlstra’s blik op een aantrekkelijke jonge vrouw bij een van de koffieautomaten. Ze heeft een blonde paardenstaart en draagt een dienstblouse zonder rangaanduiding.

‘Ga jij maar vast, ik kom zo,’ zegt Zijlstra tegen Graanoogst terwijl hij zijn petje in zijn jaszak propt.

Zijn stevig gebouwde collega kijkt hem even verbaasd aan, maar ziet dan het onderwerp van Hendricks belangstelling bij de koffieautomaat. Hij grinnikt onwillekeurig. ‘Komt in orde, ik moet toch nog wat papierwerk doen.’

‘Hallo,’ zegt Zijlstra terwijl hij geroutineerd een paar knoppen op het apparaat indrukt. ‘Heb je de cappuccino al geprobeerd? Die is helemaal niet slecht. Voor automatenkoffie dan, natuurlijk.’

De jonge vrouw glimlacht. ‘Nee, ik drink m’n koffie altijd zwart. Al schijnt dat helemaal niet goed voor je te zijn.’

‘Als je daar rekening mee zou moeten houden, kun je alleen nog maar van die cafeïnevrije troep drinken,’ zegt Zijlstra met z’n charmantste blik. ‘En waar drink je dan nog koffie voor? Sorry, ik heb me nog niet voorgesteld: mijn naam is Hendrick Zijlstra, recherche, Ik drink m’n koffie ook zwart.’

Ze schudt zijn uitgestoken hand. ‘Hallo, Ingrid van den Boogaert, ik ben invalkracht aan de balie.’ Er verschijnt een rimpeltje tussen haar ogen. ‘Zei je nou Hendrik? Zoals in “brave Hendrik”?’

Inmiddels staat Zijlstra vlak bij haar. ‘Nee, zo braaf ben ik niet. En er zit een heel verhaal achter mijn naam.’

‘O ja? Vertel?’

Zijn ogen houden de hare vast. ‘Eigenlijk heet ik Henk. Maar toen ik nog op school zat, was ik nogal klein van stuk. Klasgenoten noemden me daarom vaak Henkie. Dat vonden mijn ouders maar niks, en ikzelf ook niet. Dus ben ik eens wat gaan navlooien in onze familiestamboom, en daaruit bleek dat diverse van mijn voorvaderen Hendrick heetten. Met cee-kaa.

Sindsdien noem ik me dus Hendrick. Met cee-kaa.’

Ingrid kijkt hem geamuseerd aan.

‘Grappig, Hendrick met cee-kaa. Dat hoor je niet vaak.’

Weer toont Zijlstra zijn charmante blik. ‘O, ik zou je er best wat meer over willen vertellen, hoor, maar hier bij de koffieautomaat vind ik het niet zo gezellig. We kunnen wel een keer wat afspreken, als je dat leuk vindt?’

Haar mondhoeken zakken en ze antwoordt gemaakt sip. ‘Dat lijkt me inderdaad erg leuk, maar ik denk niet dat mijn man het ermee eens zal zijn.’

‘Je man?’ Hij schrikt en kijkt naar haar handen. Hij had toch wel goed gezien dat haar vingers ringloos waren? ‘Sorry, dat wist ik niet.’

‘Kon je ook niet weten,’ zegt ze laconiek en ze volgt zijn blik. ‘Want ik had het je niet verteld. En ik draag nooit een ring, daar heb ik een hekel aan.’

‘O.’ Even weet Zijlstra niet wat hij moet zeggen. Dan maakt hij een spijtig gebaar.

‘Ik moet weer door naar boven. Ze kunnen niks zonder mij, dat begrijp je.’

‘Het zal best. In ieder geval vond ik het aangenaam om even met je te koffieleuten, Hendrick met cee-kaa.’

Hij is al bijna bij de trap, maar draait zich nog even om.

‘Vond ik ook, Ingrid, moeten we vaker doen.’

Dan neemt hij de trap met twee treden tegelijk naar boven.

‘Hé, Hendrick,’ roept Esterik als hij Zijlstra langs zijn kamer ziet lopen. Hij wacht even tot Zijlstra met een vragende blik zijn hoofd om de hoek van de deur steekt en vraagt dan: ‘Zijn jullie al iets meer te weten gekomen over mogelijke connecties met de Russische maffia?’

Zijlstra haalt een keer diep adem voordat hij antwoordt.

‘Nog niet echt, maar ik zal straks eens op hun website kijken om te zien of dat Belarus-winkeltje op hun lijstje van courante afpersingen staat.’

‘Hè hè, wat geestig weer,’ zegt de wachtcommandant geïrriteerd. ‘Kun je nou nooit eens serieus doen? Dit is een ernstige zaak.’