‘O ja, die jongen die ze gevonden hebben in de Hemonystraat,’ zegt Graanoogst.
‘Klopt.’ Karadag knikt. ‘Hij lag tussen een paar geparkeerde auto’s.’
‘Had hij niet een steekwond?’ vraagt Zijlstra. ‘Ik hoorde zoiets.’
‘Niet één steekwond, maar dertien.’ Karadag drinkt zijn mok leeg en staat op. ‘Hij was totaal leeggebloed.’
Zijlstra trekt zijn hand uit de handdoek en legt die op de tafel. ‘Klinkt als een afrekening in het drugscircuit. Misschien heeft de Russische maffia er wel wat mee te maken. Vraag het voor de zekerheid even na bij Leo!’
Grijnzend zet Karadag zijn koffiemok op het aanrecht.
‘Goed idee, doe ik. Ga je mee, Harry?’ Hij loopt naar de deur van het koffielokaal.
Met tegenzin staat zijn oudere collega op.
‘Als het niet anders is. De plicht roept.’
Karadag spreidt zijn handen en trekt een grimas. ‘Horen jullie dat, jongens? Nu noemt mijn eigen partner me “de plicht”!’ ‘Ik zei het al,’ sneert Zijlstra: ‘Meneer is een humorist.’
‘Later,’ zegt Karadag in de deuropening. De Jong volgt hem met een onverstaanbaar gebromde groet.
‘Je moet niet zo zeuren over Leo,’ zegt Graanoogst als ze alleen achterblijven. ‘Die jongen bedoelt het goed.’
‘Is dat zo?’ vraagt Zijlstra geërgerd. ‘Nou, “die jongen” zit hier gewoon veel te veel binnen, op het bureau. Als hij zo nodig zelf misdaden wil oplossen, moet hij vaker de straat op. Maar niet tegen mij gaan zeuren over de aanpak van een zaak, want daar kan ik gewoon niet tegen. En dan ook nog lopen emmeren over mijn oom.’
‘Aha!’ Graanoogst grijnst breed. ‘Pijnpuntje?’
‘Hou toch op!’ Zijlstra maakt een afwerend gebaar. ‘Vanaf het begin dat ik bij de politie ben, heeft iedereen het tegen mij maar over m’n oom Jur. Tuurlijk, dat is een goeie politieman met een enorme staat van dienst, en jazeker ben ik trots op hem. Maar het zou wel prettig zijn als ik gewoon mijn werk kon doen zonder constant aan hem te worden herinnerd.’
‘Dat lijken me gezellige verjaardagen in jouw familie,’ zegt Graanoogst geamuseerd.
Zijlstra heeft er genoeg van en staat op.
‘Zullen we ons nu maar weer eens met onze zaak bezighouden? Het lijkt me een goed idee om eens langs te gaan bij het werk van Anatoli Davidenko.’
‘O ja, die importfirma. Ruslanda, of iets dergelijks.’
Graanoogst staat ook op en kijkt zijn partner van opzij aan. ‘Misschien hebben ze wel banden met de Russische maffia.’
‘Ach, stik toch, jij.’ Gemaakt boos beent Zijlstra het koffielokaal uit, gevolgd door een grinnikende Graanoogst.
11
‘Waar zit dat bedrijf?’ vraagt Zijlstra terwijl ze in de auto stappen.
Graanoogst kijkt in zijn aantekeningen. ‘Aan het Waaigat. O, en het heet Ruskolanda, zie ik, niet Ruslanda.’
‘Het Waaigat? Waar ligt dat?’
‘Oostelijk havengebied. Pal achter de Wittenburgergracht.’ Zijlstra knikt. ‘Vlak bij het Scheepvaartmuseum dus.’
‘Yep. Mooi punt. Ik heb ze even nagetrokken op de website van de Kamer van Koophandel. Fors bedrijf, omzet van ruim tweeënveertig miljoen per jaar. Achttien werknemers in vaste dienst. Directeur Oleg Sjoekov.’
‘Goed werk,’ zegt Zijlstra, die de auto over de trambaan stuurt. ‘En wat importeren ze eigenlijk?’
‘Dat stond er niet bij, maar ik neem aan dat we daar zo meteen alles over zullen horen.’
Even later draaien ze het Waaigat in, ter hoogte van de ophaalbrug.
Zijlstra moppert over het eenrichtingsverkeer in de buurt. Ze passeren een schoolplein en een merkwaardige mengelmoes van oude en nieuwe gebouwen.
‘Geen grootse architectuur hier,’ vindt Graanoogst.
‘Dat moet jij zeggen,’ plaagt Zijlstra. ‘Jij woont in Almere. Dat is fraai zeker?’
Graanoogst kent de mening van zijn partner over de nieuwbouw in zijn woonplaats, maar hij gaat er niet op in. ‘Even verder aan de linkerkant. Dat vierkante gebouw met al dat glas.’
‘Ze hebben geen uithangbord of zo,’ merkt Zijlstra op als hij de auto parkeert.
‘Hebben ze niet nodig, met zo’n importbedrijf,’ zegt Graanoogst. ‘Die hoeven hun klanten niet van de straat te halen.’
Zijlstra stapt uit en bekijkt het gebouw. Boven de deur hangt een wit bord waarop in bescheiden zwarte letters RUSKOLANDA IMPORT staat, en daaronder twee woorden in Slavisch schrift. ‘Hetzelfde in het Russisch, neem ik aan?’ vraagt hij.
Graanoogst volgt zijn blik. ‘Yep.’
Samen gaan ze door de glazen schuifdeuren naar binnen. Zijlstra doet zijn petje af.
Achter de receptiebalie glimlacht een donkerblonde dame met een bril hen toe. ‘Goedemiddag, wat kan ik voor u doen?’ Graanoogst laat zijn identiteitskaart zien. ‘Mijn naam is Graanoogst en dit is mijn collega Zijlstra. We zijn van de recherche. En we zouden graag de heer Sjoekov spreken.’
Haar gezicht wordt ernstig.
‘Gaat het om Tolja Davidenko?’
‘Inderdaad,’ antwoordt Graanoogst eenvoudig.
De vrouw heeft de telefoonhoorn al in haar hand. ‘Ik zal meneer Sjoekov direct waarschuwen.’ Zodra er verbinding is, meldt ze: ‘Meneer Sjoekov, met Yvonne. Er zijn hier twee heren van de recherche die u willen spreken over Tolja.’ Ze luistert even en zegt dan: ‘Goed, ik breng ze naar u toe.’
‘Wilt u mij volgen?’ vraagt ze terwijl ze opstaat en de twee rechercheurs voorgaat naar het trappenhuis.
Halverwege de trap kijkt ze om. ‘Wilt u zo meteen misschien koffie?’
‘Graag,’ antwoordt Zijlstra snel. ‘Helemaal zwart, en zonder suiker.’
‘En ik graag met melk en twee suiker,’ zegt Graanoogst.
Op de eerste verdieping loopt ze een lange gang in en blijft staan bij de eerste deur.
‘Hier is het.’
Ze klopt aan en zonder op een reactie te wachten opent ze de deur.
‘Uw koffie komt eraan,’ zegt ze vriendelijk.
‘Dank u,’ antwoordt Zijlstra. Hij strekt zijn arm in een uitnodigend gebaar en laat zijn collega voorgaan.
Ze betreden een ruime, lichte directiekamer.
Een gedrongen man komt achter zijn bureau vandaan en doet een paar passen in de richting van zijn bezoek. Een lok zwart haar valt over zijn voorhoofd en rond zijn mond zijn diepe voren getrokken. Hij zit strak in het pak en draagt dure schoenen.
Met een formele glimlach schudt de man zijn twee gasten de hand.
‘Sjoekov.’
Zijlstra en Graanoogst stellen zich ook voor.
Sjoekov wijst naar de grote vergadertafel en nodigt hen uit te gaan zitten. Zelf neemt hij plaats aan het hoofdeinde.
Hij vouwt zijn handen voor zich op de tafel en schraapt zijn keel.
‘Ik begrijp dat u komt vanwege de dood van Anatoli Davidenko. Zijn broer heeft ons al op de hoogte gesteld. Treurige kwestie. Een groot verlies voor ons bedrijf ook.’
Graanoogst knikt. ‘Dat kan ik me voorstellen. Kunt u ons iets vertellen over de heer Davidenko en zijn werk?’
‘Natuurlijk,’ antwoordt Sjoekov. Hij kijkt met een veelbetekenende blik naar buiten, waar een grote loods staat met zijn bedrijfsnaam erop: RUSKOLANDA IMPORT.
‘Tolja heeft volgens mij… een jaar of drie bij ons gewerkt. Een zeer waardevolle kracht, vooral ook omdat hij de talen spreekt… eh, sprak… van de landen waarop wij ons richten.’
‘U importeert uit Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne,’ zegt Zijlstra.
‘Dat klopt,’ beaamt Sjoekov. ‘Mijn vader heeft dit bedrijf opgezet in de jaren tachtig. Hij kwam uit Rusland en in de tijd na de val van de Muur heeft hij goed gebruik kunnen maken van de nieuwe mogelijkheden. Na het uit elkaar vallen van de Sovjetrepubliek werden nieuwe mogelijkheden gecreëerd. En na de dood van mijn vader heb ik het roer overgenomen. Ik legde contacten in de Oekraïne en Wit-Rusland. Davidenko kwam dus als geroepen: hij was een grote hulp.’