‘En u kunt ons natuurlijk ook altijd bellen als er iets is waarvan u denkt dat we dat zouden moeten weten,’ zegt Graanoogst.
‘Waarom wilt u ook de gegevens van mijn andere dochter?’ vraagt de vrouw al schrijvend.
‘Alleen voor het geval dat.’ Graanoogst glimlacht vriendelijk. ‘Zoals ik al zei: we willen voor ons onderzoek graag het hele plaatje, hè.’
19
Nadat ze het echtpaar Bosch naar buiten hebben begeleid, lopen Graanoogst en Zijlstra weer naar hun auto.
‘Wat denk jij?’ vraagt Zijlstra, terwijl hij zijn petje schuin op zijn hoofd zet. ‘Zullen we die andere dochter maar eens bellen?’
‘Goed idee,’ zegt Graanoogst. ‘Dan hoor je allicht dingen die ouders je niet snel zullen vertellen. Of die ze gewoon niet weten. Dat lijkt me in dit geval niet onwaarschijnlijk: dat meisje praatte het meest met haar zus, zei haar moeder zelf.’
Zijlstra knikt. ‘Ik rij trouwens. Waar zitten die Fleurs de Lys van jou?’
‘Aan de Leliegracht. En ze zijn niet van mij.’ Graanoogst gooit de autosleutels omhoog, die door zijn collega handig worden opgevangen.
Ze zijn nog maar net onderweg als Zijlstra’s mobiel gaat. Hij vist het toestelletje uit zijn binnenzak, maar voordat hij het gesprek kan aannemen, heeft Graanoogst het ding al uit zijn hand gegrist.
‘Laat mij maar even. Jij rijdt toch?’ Hij tuurt even naar het mobieltje, drukt de toets met het groene telefoontje in en meldt zich vrolijk: ‘Met de persoonlijke secretaris van rechercheur Zijlstra. Wie kan ik zeggen dat er voor hem aan de lijn is?’
Even is het stil, dan klinkt er aan de andere kant. ‘Met De Cock.’
‘O, inspecteur De Cock,’ schrikt Graanoogst. ‘Dat is een tijd geleden. Hoe is het met u?’
‘Goed, hoor. Jij bent zeker Graanoogst?’
‘Ja, dat klopt. Oscar Graanoogst, we hebben elkaar wel eens ontmoet.’
‘Weet ik. Is die neef van mij bezig?’
‘Hij rijdt ons momenteel door het Amsterdamse binnenstadsverkeer.’
‘O, dan bel ik hem later wel terug. Hoe is het trouwens bij jullie op het bureau? Alles stabiel?’
‘Ja, de gebruikelijke personele mutaties, maar verder alles oké.’
‘Prima. Nou, doe mijn neef de groeten. Ik bel hem nog wel.’
‘Doe ik. Tot ziens. Of horens.’
Maar de verbinding is al verbroken.
‘Dat was je oom,’ zegt Graanoogst en hij geeft de mobiel terug.
‘Dat begreep ik, ja,’ antwoordt Zijlstra sarcastisch. Hij stuurt de auto met een ronkende motor over een hoge brug, waarna hij schielijk moet remmen. ‘Had hij nog wat?’
‘Nee, niks, hij belt nog wel terug.’ Graanoogst staart even voor zich uit en kijkt dan schuins opzij. ‘Maar hij was wel bijzonder geïnteresseerd in de gang van zaken op ons bureau. Belt hij daarom steeds?’
Zijlstra kijkt onschuldig voor zich uit. ‘Nee, hoor. Het gaat om een cadeau voor m’n moeder. Dat had ik toch al gezegd?’ Hij tuurt links en rechts naar buiten. ‘Help even mee een par-keerplek te zoeken. Dat valt hier in de buurt niet mee.’
20
Fleurs de Lys is gevestigd in een neutraal, goed onderhouden pand aan de Leliegracht. Naast de klassieke voordeur zit een koperen naambord aan de muur met daarop de bedrijfsnaam en het logo.
Zijlstra wijst glimlachend naar het symbool. ‘Zo te zien zitten ze bij de scouting.’
‘Jij weet ook echt helemaal niks, hè?’ verzucht zijn oudere collega hoofdschuddend. ‘Dat is een Franse lelie, een fleur-de-lys. Die lelies zijn al eeuwenlang in allerlei wapenschilden te zien, vooral van de oude Franse koningen. En ja, de scouting gebruikt zo’n ding ook in zijn wapen.’ Als hij ziet dat Zijlstra hem wat uilig aankijkt, voegt hij daaraan toe: ‘En jouw volgende vraag is dan natuurlijk wat dat allemaal met een escortbedrijf te maken heeft. Nou, dat betekent waarschijnlijk dat ze die meisjes presenteren als een soort Franse lelies. Oké?’
Zonder antwoord te geven drukt Zijlstra op de bel naast het koperen bord. Hij houdt de knop langer ingedrukt dan beleefdheidshalve gewenst is.
Het duurt even voordat de deur met een zoemend geluid openschiet. De twee rechercheurs lopen naar binnen en sluiten de voordeur achter zich. Vervolgens merken ze dat ze in een afgesloten halletje voor een glazen toegangsdeur staan. Die glazen deur zit op slot. Op ooghoogte is een bordje aangebracht waarop hen in drie talen wordt verzocht even te wachten, omdat een van de medewerkers eraan komt om hen te helpen.
In een van de bovenhoeken van het halletje houdt een beveiligingscamera hen in de gaten.
Ineens staat er aan de andere kant van de glazen deur een koel kijkende jongeman met een scherp gesneden pak, die vraagt: ‘Waar kan ik de heren mee helpen?’ Zijn stem klinkt metalig door de onzichtbaar aangebrachte intercom.
‘Mijn naam is Graanoogst en dit is mijn collega Zijlstra, recherche Amsterdam. Wij willen graag een paar vragen stellen aan het management.’
De jongeman lijkt niet onder de indruk. ‘Mag ik uw identificatie even zien?’ En nadat de politiemannen hun identificatiekaarten hebben getoond: ‘Waar kan ik zeggen dat het om gaat?’
Zijlstra legt zijn hand op de klink van de glazen deur en drukt die omlaag. De deur blijft dicht. ‘Misschien is het wel zo netjes als je ons eerst binnenlaat,’ zegt hij ijzig. ‘Of je moet graag mee naar het bureau gaan voor een ondervraging…’
Met zichtbare tegenzin doet de jongeman de deur open. ‘Een ogenblikje,’ zegt hij, en hij verdwijnt een gang in.
Graanoogst kijkt bewonderend om zich heen naar de fraai versierde plafonds en gestuukte muren, die tot halve hoogte voorzien zijn van een lambrisering. ‘Prachtig gerestaureerd, helemaal in stijl.’
‘Dat zal een behoorlijke bak geld gekost hebben,’ veronderstelt Zijlstra.
Voordat Graanoogst kan reageren, staat de jongeman weer bij hen. ‘Mevrouw De Lange kan u nu ontvangen. Komt u maar mee.’
Hij gaat hun voor naar een kantoor dat de achterkamer plus een serre over de hele breedte van de benedenverdieping beslaat. De kamer is smaakvol ingericht met designlampen, zwartstalen kantoorkasten, een zithoek, een eikenhouten vergadertafel met bijpassende stoelen en een groot notenhouten bureau op een kostbaar Perzisch tapijt.
Achter dat bureau zit een vrouw met opgestoken haar in een elegant mantelpakje. Als de twee mannen binnenkomen, staat ze op, loopt hen een paar passen tegemoet op haar pumps met stilettohakken en biedt hun haar zorgvuldig gemanicuurde hand.
Na de begroeting wijst ze op twee stoelen en neemt ze zelf plaats achter haar bureau. ‘Wat verschaft me het genoegen van uw komst. Bent u hier zakelijk of privé?’
Er krult een glimlach om de lippen van Graanoogst. ‘Zakelijk natuurlijk, mevrouw De Lange. Waarom zouden we hier anders zijn?’
Ook zij glimlacht. ‘Laten we het erop houden dat u niet de eerste gezagsdrager bent die hier over de vloer komt, meneer… Graanoogst was het toch? Maar ter zake: waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Ditmaal is het Zijlstra die reageert. ‘Wij willen het graag met u hebben over Christie Zeilmaker.’
De glimlach verdwijnt direct van haar gezicht. ‘Hoezo? Wordt ze ergens van verdacht?’
‘Nee, Christie Zeilmaker is overleden.’ Zijlstra kijkt haar scherp aan om haar reactie te peilen.
Mevrouw De Lange brengt een hand naar haar mond en wendt haar hoofd af. Het duurt een poosje voordat ze haar ademhaling weer onder controle heeft. Dan zucht ze diep, gaat weer kaarsrecht zitten, kijkt de beide mannen aan en vraagt met een stem die duidelijk aangedaan klinkt: ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze is dood op straat gevonden na een val uit haar appartement,’ vertelt Zijlstra. ‘Ik begrijp uit uw reactie dat u haar kent. Werkte ze voor u?’
Ze knikt nadenkend en schraapt haar keel. ‘Ik ken Christie al een paar jaar. Dit komt als een klap voor me.’