Выбрать главу

‘O ja. Christie was er erg enthousiast over. Door dat werk kwam ze in aanraking met allerlei soorten mensen, heel anders dan bij haar opleiding, want daar heb je natuurlijk voornamelijk met studenten en docenten te maken.’

‘En wat hield dat modellenwerk precies in?’ dringt Graanoogst aan.

‘Kleding showen, ook lingerie en zo, heb ik begrepen. Ik heb wel eens in van die postordercatalogi gekeken of ik er foto’s van haar in tegenkwam. Maar volgens haar gingen veel van haar foto’s naar Duitsland en Japan.’

‘Hebt u die foto’s wel eens gezien?’ vraagt Zijlstra.

Ze schudt langzaam haar hoofd. ‘Dat mocht om een of andere reden niet. Die mensen van dat bureau waren daar heel strikt in, zei Chris. Een van haar collegaatjes had een keer wat foto’s naar een van haar familieleden gestuurd, en toen waren die gaan circuleren via internet. Daar waren de opdrachtgevers niet blij mee, en dat kan ik me eigenlijk wel voorstellen.’

‘Oké.’ Graanoogst kijkt in zijn notitieboekje. ‘We hebben eigenlijk twee adressen van uw zus: een zolderkamer aan de Kleine Wittenburgerstraat en een appartement aan de Albert Cuypstraat.’

‘Hè?’ reageert ze verbaasd. ‘Ik weet niet beter of ze woont in die studentenkamer, inderdaad aan de Kleine Wittenbugerstraat. Daar stuur ik ook altijd verjaardagskaarten en foto’s van m’n kinderen naartoe. Wat is er met dat andere adres, dan?’

‘Dat is een luxe koopappartement bij de Cuypmarkt.’ Graanoogst let scherp op haar reactie.

De vrouw haalt diep adem en blaast de lucht door haar getuite lippen weer uit. ‘Daar weet ik dus niks van. Dat appartement zal ze dan wel gekocht hebben met het geld van haar modellenwerk. Maar waarom heeft ze daar niks van gezegd? Zoiets is toch hartstikke leuk?’

‘Ik kan het u niet vertellen,’ zegt Graanoogst nuchter. ‘Maar wel dat het de plek is waar ze om het leven is gekomen. Vanuit het raam van dat appartement is ze op de Cuypmarkt terechtgekomen, achter een van de kramen.’

Haar blik gaat van de een naar de ander. ‘Mijn moeder wist me niet precies te vertellen hoe Chris gestorven is. Maar ze is dus doodgevallen?’

‘Nee, ze heeft in dat appartement een elektrische schok gehad. Uw zus was waarschijnlijk al dood toen ze op straat viel,’ vertelt Zijlstra.

Ineens huilt de jonge vrouw. Ze houdt haar hand voor haar ogen en snikt heftig. Graanoogst biedt haar zijn zakdoek aan, maar ze schudt haar hoofd en haalt een pakje papieren zakdoekjes uit haar tasje.

‘Ik was al bang dat ik die vandaag nodig zou hebben,’ zegt ze met een bibberige stem.

Even plotseling als de huilbui is opgekomen, verdwijnt hij weer. De vrouw snuit haar neus, stopt het zakdoekje in haar tas en vraagt: ‘U zei dat ze gestorven is door een elektrische schok. Is er kortsluiting geweest of zoiets?’

‘Nee, we zijn nog bezig met het onderzoek, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft iemand een taser tegen haar nek gedrukt. Dat is een stroomstootwapen, met een in dit geval zeer hoog voltage,’ legt Graanoogst uit.

Ze knikt. ‘Zo’n ding heb ik wel eens op televisie gezien. Maar is dat niet met vliegende draadjes?’

‘Die heb je ook, daar werkt de politie vaak mee,’ beaamt Zijlstra. ‘Dit is een ander model geweest, dat wel gebruikt wordt als zelfverdedigingswapen, vooral in Amerika. Dat hou je tegen een aanvaller aan en dan geef je een stroomstoot. Daardoor wordt het hele zenuwstelsel lamgelegd.’

‘Maar u zegt dat ze met zo’n taser om het leven is gebracht.’ Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Ik wist niet eens dat zoiets kon.’

‘Er zijn veel gevallen bekend waarbij iemand een hartaanval kreeg doordat hij met een taser werd bewerkt,’ vertelt Graanoogst. ‘Waarschijnlijk is er ook zoiets met uw zus gebeurd.’

‘Wie is dat geweest?’ vraagt ze fel. ‘Wie heeft het gedaan?’

‘Dat willen wij ook graag weten,’ zegt Graanoogst met een vage glimlach. ‘Misschien kunt u ons dat vertellen?’

‘Ik?’

‘U bent waarschijnlijk degene die uw zus het beste kende,’ gaat Graanoogst vriendelijk verder. ‘Hebt u enig idee of ze recentelijk misschien bedreigd is, of dat ze problemen heeft gehad met iemand?’

‘Nee, niet dat ik weet,’ antwoordt ze en ze trekt een denkrimpel boven haar neus. ‘Chris was niet iemand die problemen zocht of ruziemaakte.’

‘Maar kennelijk wel met uw ouders, want die hadden nauwelijks nog contact met haar,’ werpt Zijlstra tegen.

‘Dat ligt anders. Mijn stiefvader en Christie… Laten we het erop houden dat ze elkaar echt niet mogen. Of mochten.’

‘Hoe kwam dat?’ vraagt Graanoogst.

Ze haalt haar schouders op. ‘Het is nu eenmaal zo gelopen. Chris had het heel moeilijk met de dood van onze vader. Vervolgens ging ik ook nog het huis uit, wat ze vreselijk vond. En toen kwam mama dus met Gerrit. Echt een beste vent, hoor, begrijp me niet verkeerd. En persoonlijk heb ik nooit moeilijkheden met hem gehad. Maar Christie…’

‘Wat is er tussen hen gebeurd?’ informeert Graanoogst.

‘Ik weet het niet, echt niet.’ Ze maakt een bijna wanhopig gebaar. ‘Denk niet dat ik er nooit naar gevraagd heb. Maar als Gerrit ter sprake kwam — of “oom Bosch”, zoals ze hem vaak pesterig noemde, ook in zijn gezicht, juist omdat hij wilde dat we hem bij zijn voornaam noemden — dan ging ze helemaal op tilt. Die man kon echt niks goeddoen in haar ogen. En van zijn kant probeerde hij haar in toom te houden door streng tegen haar op te treden als ze laat thuiskwam en zo. Maar dat werkte volkomen averechts. Ze is na haar schooltijd echt het huis uit gevlucht om in Amsterdam te gaan studeren. “Eindelijk vrij!” zei ze tegen mij.’

‘Je hoort wel eens dat er tussen stiefvaders en stiefdochters…’ begint Zijlstra.

Maar de vrouw onderbreekt hem fel. ‘Nee, ga nou niet suggereren dat er wel weer sprake zal zijn van misbruik. Jullie zijn zo voorspelbaar, hè?’

‘Jullie?’ reageert Graanoogst verbaasd. ‘Wij tweeën? Of “jullie, mannen”? Of “jullie, politiemensen”?’

‘Ach, jullie politiemensen, natuurlijk! Je kunt erop wachten.’ Ze trekt een grimas. ‘O, komt u uit Zeeland? O, is er sprake van een stiefvader? Nou, dan zal er wel seksueel misbruik in het spel zijn. Bah!’

Graanoogst gaat achteruit zitten. ‘Sorry, hoor, zo bedoelen we het niet. Maar u kunt ons toch moeilijk verwijten dat we de verschillende mogelijkheden onderzoeken. En in gevallen als deze —’

‘Ja, ja. Het zal allemaal best,’ onderbreekt ze hem korzelig. ‘Maar ik geloof van z’n leven niet dat Gerrit haar iets misdaan heeft. Volgens mij is hij een fatsoenlijke kerel. Maar die twee mochten elkaar gewoon helemaal niet. En ze zijn elkaar bovendien op een volkomen verkeerd moment tegengekomen.’ Ze kijkt op haar horloge. ‘Als u verder geen vragen hebt, wil ik graag gaan. Het is nog een lange terugreis, en ik heb mijn man beloofd dat ik op tijd thuis zal zijn om eten te koken.’

26

Nadat ze de vrouw naar buiten hebben begeleid en op weg zijn naar de koffiekamer, zegt Zijlstra: ‘Allemachtig, wat begon die ineens op te spelen!’

‘The lady doth protest too much, methinks,’ antwoordt Graanoogst peinzend.

‘Hm?’ Zijlstra kijkt hem verbaasd aan.

‘O, sorry,’ zegt zijn oudere collega sarcastisch. ‘Ik vergeet altijd dat jij zulk soort dingen niet weet. Dat is een regeltje Shakespeare, jongen. Hamlet, om precies te zijn. Misschien ben je dat op school wel eens tegengekomen in een uittrekselboek.’

‘Al dat gezeik kan me niet bommen. Wat wil je nou zeggen?’ Graanoogst zucht. ‘Als iemand ergens zo fel tegen protesteert, zou het best eens kunnen dat het juist daarom wél waar is.’

‘Waarom zeg je dat dan niet gewoon? Waar is die hele Shakespeare dan voor nodig?’ vraagt Zijlstra geïrriteerd. ‘Alleen maar om een beetje met citaten te kunnen smijten!’