‘Heb je haar accountant te pakken gekregen?’ vraagt Zijlstra. Ze schudt haar hoofd. ‘De belastingdienst was zeer coöperatief, vooral toen ze hoorden dat het om een escortservice ging. Bij alles wat naar prostitutie riekt kijken ze of er wat te halen valt.’
‘En?’ wil Graanoogst weten.
‘Hier kun je zien dat haar belastbaar inkomen in de afgelopen twee jaar spectaculair gestegen is.’ Ringeling wijst op de kolommen. ‘Maar het opvallende is, dat vooral in het laatste jaar lang niet alles afkomstig is van Fleurs de Lys.’
Zijlstra kijkt haar verbaasd aan. ‘Hè? Waarvan dan?’
Haar wijsvinger glijdt omhoog. ‘Kijk, hier is haar inkomen uit loondienst, dat is allemaal van Fleurs de Lys, zoals je ziet. Maar ze geeft dus ook nog een sterk stijgend bedrag op bij “overige inkomsten”.’
Van Amerongen komt erbij staan en legt een kopie naast de andere papieren. ‘Een deel daarvan is afkomstig van Paul van Westerlaken.’
‘Wie is dat dan?’ vraagt Graanoogst.
‘Dat is de jongen die de zolderkamer van Christie Zeilmaker aan de Kleine Wittenburgerstraat in onderhuur heeft. Hij is student en betaalt haar vijfhonderd euro per maand voor die kamer. Hier is een kopie van een overmaking aan haar. We zijn bij hem geweest. Hij blijkt ook haar post door te sturen. En we hebben het nagevraagd bij de eigenaar van het pand: ze betaalt zelf maar tweehonderd euro per maand voor die zolderkamer.’
Zijlstra grinnikt. ‘Ha, een zakenvrouw!’
Graanoogst kijkt ernstig naar de kolommen op de papieren van Ringeling. ‘Goed, maar dat is dus maar een fractie van die extra inkomsten. Wat kan dat dan zijn?’
‘Wij denken dat Fleurs de Lys een deel van de inkomsten buiten de boeken houdt,’ vertelt Ringeling, terwijl ze haar haren naar achteren schudt. ‘En dat ze het gedeelte waarover dus geen loonbelasting en premies wordt betaald cash uitbetalen.’ Zijlstra fronst zijn wenkbrauwen. ‘Maar waarom geeft Christie Zeilmaker dat dan wel op?’
‘Omdat de belastingdienst vervelende vragen gaat stellen als je ineens een appartement blijkt te kunnen kopen dat eigenlijk te duur is voor je inkomen,’ zegt Van Amerongen. ‘Kennelijk heeft ze ervoor gekozen dan maar liever belasting te betalen over het extra geld, dat ze dan als een soort freelance inkomen opgeeft.’
‘Klinkt verstandig.’ Zijlstra knikt. ‘Het lijkt me sowieso dat die meid de zaken goed op een rijtje had.’
Het mobieltje van Graanoogst gaat en hij loopt naar de gang om het gesprek aan te nemen.
‘Had die kamerbewoner nog iets te vertellen over onze dode?’ vraagt Zijlstra aan de twee vrouwen.
Ringeling gaat achter haar bureau zitten. ‘Niet echt. Hij had die kamer gevonden via een advertentie die Zeilmaker had opgehangen op de faculteit. En nadat ze die onderhandse huur geregeld hadden, hebben ze verder niet veel contact meer gehad. De post stuurde hij door, en als er een groter pakketje voor haar was, kwam ze dat soms halen.’
‘Wanneer voor het laatst?’ informeert hij.
Ze haalt haar schouders op. ‘Maanden geleden, in ieder geval.’
‘Zijn jullie nog verder gekomen?’ vraagt Van Amerongen.
‘Niet echt, nee. En, o ja, die stiefvader is als verdachte afgevallen. Hij had een alibi.’
Nu is het de beurt van Ringeling om haar wenkbrauwen te fronsen. ‘Hadden jullie dat niet gecheckt, dan?’
‘Ik ga maar weer eens,’ zegt Zijlstra snel. Hij verlaat de kamer en botst in de gang bijna tegen Graanoogst op.
‘Ik ga nu weg,’ meldt die. ‘Dat was Cor. Ik heb zo meteen een afspraak met hem.’
‘Oké, succes. Ik blijf voorlopig nog hier. Bel me als je wat te weten komt.’
Graanoogst knikt, haalt zijn jas uit hun werkkamer en vertrekt gehaast.
29
Het telefoontje dat Zijlstra naar de postoverslag in Kruiningen pleegt, is eigenlijk overbodig: hij weet van tevoren al wat hij te horen zal krijgen. En dat gebeurt dan ook.
Toch een beetje balend roept hij zijn Facebook-pagina op en tikt in: ‘Niemand is volmaakt. En ik zeker niet. Af en toe merk je dat.’
Achter zich hoort hij iemand de kamer binnen komen. Hij denkt dat het Graanoogst is, die iets vergeten is, dus draait hij zich om en zegt: ‘Zo, ouwe, kon je niet zonder me?’
Pas dan ziet hij dat de man De Cock is.
Geschrokken staat Zijlstra op. ‘Oom Jur, ik had u hier niet verwacht. Ik…’
De Cock sluit de deur achter zich en gebaart dat hij kan blijven zitten. ‘Kalm, ik was even op jouw afdeling, dus kon ik moeilijk vertrekken zonder bij m’n lievelingsneef langs te gaan, niet?’
Hij werpt zijn hoedje naar de kapstok, waaraan alleen nog het jack en het petje van Zijlstra hangen. En hij mist.
Zonder moeite te doen om zijn hoedje op te rapen, gaat hij op de punt van het bureau van Graanoogst zitten.
‘Goed dat je collega er niet is, want wij moeten even praten,’ kondigt de oudere man aan.
‘Gaat het over de kansen van uw collega op die benoeming hier?’ vraagt Zijlstra, die zich niet helemaal op zijn gemak voelt. ‘Nee.’ De Cock kijkt om zich heen; zijn blik blijft hangen op het raam. ‘Mooi uitzicht heb je hier. Ik hou van Amsterdam in de herfst.’ Dan richt hij zich weer tot zijn neef. ‘Nog bedankt dat je me op de hoogte hebt gehouden van de procedure. Dat waardeer ik.’
‘Graag gedaan, ik —’ begint Zijlstra.
Maar zijn oom onderbreekt hem direct. ‘Zojuist heb ik een uitgebreid gesprek gehad met je commissaris, om hem te vertellen waarom ik denk dat Vera Keizer erg op haar plaats zou zijn op een afdeling als deze. Natuurlijk is Van Vloten een man die zijn eigen beslissingen neemt, en hij zal vanzelfsprekend ook collega Ter Schegget bij zijn keuze betrekken, maar ik denk dat hij toch blij was met de informatie die ik hem kon geven. Volstrekt op persoonlijk initiatief, natuurlijk.’
‘Natuurlijk, en ik denk —’
‘Daarna ben ik nog even langs geweest bij Leo Esterik, die ik nog van vroeger ken,’ gaat De Cock onverstoorbaar verder. ‘Ik geloof dat er nog stoomwolkjes uit zijn oren vlogen toen ik zijn kamer binnen kwam.’ Hij kijkt zijn neef strak aan en gaat iets makkelijker zitten. ‘Je moet weten, Hendrick, dat ik altijd een zwak voor je heb gehad. Ik heb gezien hoe moeilijk je het had toen je vader bij jullie wegging, en dat hele gedoe met die scheiding daarna. En ik was nog trotser dan je moeder toen je bij de politie ging en ook nog eens zo jong rechercheur werd.’ Zijlstra schuift ongemakkelijk heen en weer. De wending die het gesprek heeft genomen, bevalt hem helemaal niet.
‘Natuurlijk heb ik me altijd laten informeren over je prestaties,’ vervolgt De Cock. Hij blijft zijn neef strak aankijken. ‘Je voelt je betrokken bij je zaken, je bent slim, niet te beroerd om hard en lang te werken en, wat misschien nog wel belangrijker is in ons soort werk, je durft te luisteren naar je intuïtie.’
Hij gaat staan en loopt naar het raam, kijkt even naar buiten en vouwt zijn handen op zijn rug. De regen slaat tegen het raam. De Cock volgt de druppels die zich op de ruit samenvoegen en in straaltjes naar beneden lopen.
‘Ik weet ook dat je al vanaf het begin problemen hebt met autoriteit. Dat ken ik maar al te goed. Ik ben het ook niet altijd eens met mijn meerderen.’ Hij wacht even. ‘Maar bij de poli-tie, ook bij de recherche, is discipline belangrijk. Jazeker, Leo kan een lastige vent zijn, maar hij is wel een goeie politieman!’ De Cock draait zich om en blijft vlak voor zijn neef staan. ‘Je kunt het tegenover de mensen met wie je werkt niet maken dat je ’s ochtends bijna altijd te laat komt, en dan overduidelijk een zware nacht hebt gehad.’